4.3De minister heeft ter zitting gesteld dat de termijn voor de beslissing op bezwaar liep tot eind juli 2022 en dat op 10 juni 2022 op het bezwaar is beslist, zodat geen sprake is van een niet tijdige beslissing op bezwaar en dat daarom geen dwangsom is toegekend.
Beoordeling door het College
5 Ter beoordeling van het College staat of het besluit van de minister om het bezwaar van de onderneming ongegrond te verklaren omdat geen tijdige aanvraag is gedaan, in rechte stand kan houden.
6 In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL is bepaald dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels. Eén van deze regels is neergelegd in artikel 7, eerste lid, van de TVL. Hierin is bepaald dat een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 30 juni 2020 tot en met 30 oktober 2020.
7 Het betoog van de onderneming dat zij tijdig een aanvraag heeft ingediend, waarop meteen een afwijzend besluit is gevolgd in het (elektronische) aanvraagprogramma volgt het College niet. De onderneming heeft op de zitting niet duidelijk gemaakt hoe dit betoog moet worden gezien in het licht van de aanvraagprocedure die onderwerp is van dit beroep. Nog daargelaten of de melding die de onderneming heeft gezien op het scherm opgevat kon worden als een besluit op haar aanvraag, is niet gebleken dat de onderneming hier bezwaar tegen heeft gemaakt. Zij heeft ook niet gesteld dat wat de minister in deze procedure als haar (te late) aanvraag heeft beschouwd, moest worden aangemerkt als een bezwaar tegen de beslissing die op haar scherm zou zijn verschenen. Voor zover het verzoek om herziening ook als een bezwaar zou moeten worden opgevat, geldt dat dit verzoek niet ter beoordeling voorligt in deze procedure en dus buiten beschouwing blijft. Het College ziet dan ook niet in waar het betoog van de onderneming in deze procedure toe zou kunnen leiden. Wat de onderneming tot in de beroepsprocedure heeft verklaard biedt overigens ook geen steun voor haar stelling dat zij tijdig een aanvraag heeft gedaan, waarop onmiddellijk zou zijn beslist (“computer says no”). Om te beginnen heeft de onderneming deze stelling, anders dan in het door haar genoemde voorbeeld van de rechtbank Amsterdam, niet onderbouwd met een schermprint. Namens de onderneming is in de bezwaarprocedure bovendien nog verklaard dat het ook zou kunnen dat zij de aanvraag niet goed had verzonden, dat niet op de knop “verzenden” is gedrukt. De minister betwist dat het aanvraagsysteem meldingen produceert die een besluit inhouden of als zodanig kunnen worden opgevat. Het College gaat dan ook uit van de te late indiening van de TVL-aanvraag.
8 Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Awb, noch de Kaderwet EZK-en LNV-subsidies (waarop de TVL gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
9 Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293), onder 6.1 tot en met 6.4. In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst. 10 In de kern stelt de onderneming dat haar niet kan worden verweten dat zij niet tijdig een aanvraag heeft ingediend omdat zij door een melding op het scherm daarvan is weerhouden en dat de afwijzing daarom onevenredig is. Dit betoog slaagt niet. Nog daargelaten dat niet vast is komen te staan dat de onderneming een poging heeft gedaan om een aanvraag in te dienen, duiden de hiervoor onder 7 aangehaalde stellingen van de onderneming in de bezwaarprocedure er niet op dat zij haar aanvraag niet heeft doorgezet wegens een melding op het scherm. De minister heeft bovendien onbetwist gesteld dat het ondanks de melding mogelijk was de aanvraagprocedure te vervolgen. De onderneming heeft evenmin betwist dat de melding informatief van aard was; de melding bracht de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de subsidie expliciet onder de aandacht. Hoewel daarvan wellicht een ontmoedigende werking uitging, mocht van de onderneming verwacht worden dat zij haar aanvraag had doorgezet. Andere ondernemingen hebben ondanks de melding een aanvraag ingediend. Overigens heeft de onderneming voor andere periodes aanvragen kunnen indienen terwijl ook voor die periodes het inkomen in 2019 relevant was. Het ontbreken van inkomen in 2019 maakte niet dat geen aanvraag kon worden ingediend. Naar het oordeel van het College kan het niet doorzetten van de aanvraag niet toegeschreven worden aan de mededeling zoals die volgens de minister luidde. De gevolgen van de bijna een jaar te late aanvraag komen voor rekening van de onderneming. De regelgever heeft geen hardheidsclausule opgenomen in de TVL-regeling. Het College heeft al eerder geoordeeld dat niet onrechtmatig te vinden (zie de uitspraak van 8 juni 2021, ECLI:NL:CBB:2021:594). 11 Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 5, gelezen in samenhang met artikel 7 van de TVL, heeft afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de aanvraag tijdig is ingediend.
12 Tot slot merkt het College het volgende op. De onderneming heeft een formulier “dwangsom bij niet tijdig beslissen” ingediend. Desgevraagd heeft de onderneming bevestigd dat dat formulier betrekking had op de beslissing op het bezwaar in deze procedure. De minister heeft er terecht op gewezen dat de termijn voor de beslissing op bezwaar nog niet verstreken was toen het formulier werd ingediend en dat overigens de beslissing op bezwaar binnen de (uitgestelde) termijn is genomen. De onderneming heeft dus geen recht op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen in deze procedure.
13 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.