ECLI:NL:CBB:2023:597

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
22/1159
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een te laat ingediende aanvraag voor subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag van een onderneming op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL). De aanvraag was ingediend op 15 oktober 2021, bijna een jaar na het verstrijken van de aanvraagtermijn die liep van 30 juni 2020 tot en met 30 oktober 2020. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag op 16 maart 2022 afgewezen, en het bezwaar van de onderneming werd op 10 juni 2022 ongegrond verklaard. De onderneming stelde dat zij tijdig een aanvraag had ingediend, maar het College oordeelde dat dit betoog niet volgde. De onderneming had niet aangetoond dat zij daadwerkelijk een aanvraag had ingediend binnen de gestelde termijn en de afwijzing was volgens het College terecht.

De onderneming voerde aan dat zij door een melding op het scherm was weerhouden van het indienen van de aanvraag, maar het College oordeelde dat deze melding niet als een besluit kon worden opgevat. De minister had bovendien gesteld dat het mogelijk was om de aanvraagprocedure voort te zetten, ondanks de melding. Het College concludeerde dat de te late indiening van de aanvraag een dwingende afwijzingsgrond was en dat er geen grondslag was om hiervan af te wijken. De onderneming had ook geen recht op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen, aangezien de beslissing op bezwaar binnen de termijn was genomen.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep van de onderneming ongegrond en bevestigde de afwijzing van de subsidieaanvraag door de minister.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1159

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] , (de onderneming)

(gemachtigde: mr. M.J.S. Spanjersberg)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. M. van den Brink en mr. S. Hu).

Procesverloop

Met het besluit van 16 maart 2022 (het subsidiebesluit) heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal van 2020 afgewezen.
Met het besluit van 10 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De onderneming heeft een nader stuk ingediend.
De zitting was op 3 juli 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] , de gemachtigde van de onderneming en de gemachtigden van de minister.
De onderneming heeft na de zitting opnieuw nadere stukken ingediend. Het College ziet hierin geen aanleiding het onderzoek te heropenen.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2 Deze zaak gaat om een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 7 van de TVL bepaalt dat een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 30 juni 2020 tot en met 30 oktober 2020. De aanvraag is bijna een jaar na het verstrijken van de aanvraagtermijn, namelijk op 15 oktober 2021, ingediend. De onderneming betwist niet dat de aanvraag te laat is, maar stelt dat zij toch in aanmerking dient te komen voor een subsidie op grond van de TVL.
Standpunt van de onderneming
3 De onderneming voert in haar nadere beroepsgronden aan dat zij tijdig, binnen de aanvraagtermijn, een aanvraag heeft ingediend. Bij het indienen is de aanvraag door het (computer)systeem evenwel direct afgewezen. Deze afwijzing is aan te merken als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierbij verwijst de onderneming naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:3066), onder 4.2. De onderneming mocht op basis van de mededeling op het scherm in ieder geval aannemen dat zij niet in aanmerking kwam voor de subsidie en dat zij de aanvraag niet kon doorzetten. De onderneming heeft een herzieningsverzoek gedaan, ook voor het derde kwartaal van 2020. De TVL over andere kwartalen is wel toegekend, alleen niet voor het kwartaal waar het hier om gaat. De onderneming voldoet wel aan de voorwaarden om subsidie op grond van de TVL te krijgen. De subsidie is voor haar van vitaal belang om haar lasten te kunnen dekken. De onderneming heeft schulden moeten maken en haar situatie is schrijnend. De afwijzing heeft voor haar grote financiële gevolgen. De strekking van de TVL is juist om ondernemers tegemoet te komen. De te late indiening van de aanvraag zou haar niet moeten worden tegengeworpen. De onderneming verzoekt de hardheidsclausule toe te passen. De onderneming stelt dat de beslissing op bezwaar geen beslissing bevat op het verzoek om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen.

Standpunt van de minister

4.1
De minister stelt zich op het standpunt dat de aanvraag te laat is ingediend en dat dit op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL ertoe leidt dat de aanvraag moet worden afgewezen. Het te laat indienen van de aanvraag komt voor rekening van de onderneming. De stelling van de onderneming dat zij hard wordt getroffen maakt dit niet anders. De regelgever heeft geen hardheidsclausule opgenomen in de TVL. De minister verwijst naar de uitspraak van het College van 7 maart 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:118), waarin het College heeft geoordeeld dat de minister de aanvraag van betrokkene in die zaak terecht heeft afgewezen omdat deze niet tijdig was ingediend.
4.2
In reactie op de nadere gronden van het beroep betwist de minister dat van een onmiddellijk besluit in de aanvraagprocedure, dat zou zijn verschenen op het scherm, sprake is geweest. Wel werd gebruik gemaakt van een informatieve melding op het scherm in de trant dat de aanvrager niet voldeed aan de voorwaarden, maar het was ook bij deze melding mogelijk de aanvraag verder in te vullen. Veel ondernemingen hebben zich hierdoor niet laten weerhouden. Het gebruik van deze melding heeft niet tot gevolg dat de onderneming geen verwijt kan worden gemaakt van het te laat indienen van haar aanvraag.
4.3
De minister heeft ter zitting gesteld dat de termijn voor de beslissing op bezwaar liep tot eind juli 2022 en dat op 10 juni 2022 op het bezwaar is beslist, zodat geen sprake is van een niet tijdige beslissing op bezwaar en dat daarom geen dwangsom is toegekend.
Beoordeling door het College
5 Ter beoordeling van het College staat of het besluit van de minister om het bezwaar van de onderneming ongegrond te verklaren omdat geen tijdige aanvraag is gedaan, in rechte stand kan houden.
6 In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL is bepaald dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels. Eén van deze regels is neergelegd in artikel 7, eerste lid, van de TVL. Hierin is bepaald dat een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 30 juni 2020 tot en met 30 oktober 2020.
7 Het betoog van de onderneming dat zij tijdig een aanvraag heeft ingediend, waarop meteen een afwijzend besluit is gevolgd in het (elektronische) aanvraagprogramma volgt het College niet. De onderneming heeft op de zitting niet duidelijk gemaakt hoe dit betoog moet worden gezien in het licht van de aanvraagprocedure die onderwerp is van dit beroep. Nog daargelaten of de melding die de onderneming heeft gezien op het scherm opgevat kon worden als een besluit op haar aanvraag, is niet gebleken dat de onderneming hier bezwaar tegen heeft gemaakt. Zij heeft ook niet gesteld dat wat de minister in deze procedure als haar (te late) aanvraag heeft beschouwd, moest worden aangemerkt als een bezwaar tegen de beslissing die op haar scherm zou zijn verschenen. Voor zover het verzoek om herziening ook als een bezwaar zou moeten worden opgevat, geldt dat dit verzoek niet ter beoordeling voorligt in deze procedure en dus buiten beschouwing blijft. Het College ziet dan ook niet in waar het betoog van de onderneming in deze procedure toe zou kunnen leiden. Wat de onderneming tot in de beroepsprocedure heeft verklaard biedt overigens ook geen steun voor haar stelling dat zij tijdig een aanvraag heeft gedaan, waarop onmiddellijk zou zijn beslist (“computer says no”). Om te beginnen heeft de onderneming deze stelling, anders dan in het door haar genoemde voorbeeld van de rechtbank Amsterdam, niet onderbouwd met een schermprint. Namens de onderneming is in de bezwaarprocedure bovendien nog verklaard dat het ook zou kunnen dat zij de aanvraag niet goed had verzonden, dat niet op de knop “verzenden” is gedrukt. De minister betwist dat het aanvraagsysteem meldingen produceert die een besluit inhouden of als zodanig kunnen worden opgevat. Het College gaat dan ook uit van de te late indiening van de TVL-aanvraag.
8 Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Awb, noch de Kaderwet EZK-en LNV-subsidies (waarop de TVL gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
9 Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293), onder 6.1 tot en met 6.4. In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
10 In de kern stelt de onderneming dat haar niet kan worden verweten dat zij niet tijdig een aanvraag heeft ingediend omdat zij door een melding op het scherm daarvan is weerhouden en dat de afwijzing daarom onevenredig is. Dit betoog slaagt niet. Nog daargelaten dat niet vast is komen te staan dat de onderneming een poging heeft gedaan om een aanvraag in te dienen, duiden de hiervoor onder 7 aangehaalde stellingen van de onderneming in de bezwaarprocedure er niet op dat zij haar aanvraag niet heeft doorgezet wegens een melding op het scherm. De minister heeft bovendien onbetwist gesteld dat het ondanks de melding mogelijk was de aanvraagprocedure te vervolgen. De onderneming heeft evenmin betwist dat de melding informatief van aard was; de melding bracht de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de subsidie expliciet onder de aandacht. Hoewel daarvan wellicht een ontmoedigende werking uitging, mocht van de onderneming verwacht worden dat zij haar aanvraag had doorgezet. Andere ondernemingen hebben ondanks de melding een aanvraag ingediend. Overigens heeft de onderneming voor andere periodes aanvragen kunnen indienen terwijl ook voor die periodes het inkomen in 2019 relevant was. Het ontbreken van inkomen in 2019 maakte niet dat geen aanvraag kon worden ingediend. Naar het oordeel van het College kan het niet doorzetten van de aanvraag niet toegeschreven worden aan de mededeling zoals die volgens de minister luidde. De gevolgen van de bijna een jaar te late aanvraag komen voor rekening van de onderneming. De regelgever heeft geen hardheidsclausule opgenomen in de TVL-regeling. Het College heeft al eerder geoordeeld dat niet onrechtmatig te vinden (zie de uitspraak van 8 juni 2021, ECLI:NL:CBB:2021:594).
11 Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 5, gelezen in samenhang met artikel 7 van de TVL, heeft afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de aanvraag tijdig is ingediend.
12 Tot slot merkt het College het volgende op. De onderneming heeft een formulier “dwangsom bij niet tijdig beslissen” ingediend. Desgevraagd heeft de onderneming bevestigd dat dat formulier betrekking had op de beslissing op het bezwaar in deze procedure. De minister heeft er terecht op gewezen dat de termijn voor de beslissing op bezwaar nog niet verstreken was toen het formulier werd ingediend en dat overigens de beslissing op bezwaar binnen de (uitgestelde) termijn is genomen. De onderneming heeft dus geen recht op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen in deze procedure.
Conclusie
13 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. M.G. Ligthart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2023.
w.g. M. van Duuren w.g. M.G. Ligthart
BIJLAGE
Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL)
Artikel 5 (afwijzingsgronden)
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
[…]
Artikel 7 (aanvraagperiode)
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 30 juni 2020 tot en met 30 oktober 2020.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.