ECLI:NL:CBB:2024:164

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
AWB 22/1970
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) door te late indiening

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 maart 2024, wordt de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken en Klimaat behandeld. De onderneming, [naam 1] B.V., had een aanvraag voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021 ingediend, maar deze aanvraag was te laat, namelijk anderhalve dag na het verstrijken van de aanvraagperiode. De onderneming stelde dat zij door omstandigheden, waaronder technische problemen met e-herkenning, niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. Het College oordeelde echter dat de onderneming zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de aanvraag en dat de aanvraagperiode duidelijk was gecommuniceerd. De stelling van de onderneming dat de minister de aanvraag niet had mogen afwijzen, werd verworpen. Het College concludeerde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen op basis van de dwingende bepalingen in de TVL, die voorschrijven dat een te late indiening moet worden afgewezen. Het beroep van de onderneming op het vertrouwensbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat er geen toezegging was gedaan die de onderneming redelijkerwijs kon interpreteren als een garantie voor een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor ondernemers om zich tijdig te conformeren aan de regelgeving en deadlines.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1970

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. M.P. Beudeker en B. Groen )

Procesverloop

Met het besluit van 29 maart 2022 heeft de minister de (pro-forma-)aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 8 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De onderneming heeft nadere stukken ingezonden.
De zitting was op 16 november 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] , namens de onderneming, en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1. Aanvragen voor een subsidie op grond van de TVL voor Q1 van 2021 konden worden ingediend in de periode van 15 februari 2021 tot en met 18 mei 2021. De onderneming heeft nadien aan de minister kenbaar gemaakt dat zij een dergelijke aanvraag had willen doen. De minister heeft dit bericht aangemerkt als een pro-forma-aanvraag voor een TVL-subsidie en heeft deze aanvraag vervolgens afgewezen, omdat die buiten de aanvraagperiode is ingediend. De onderneming betwist dat niet, maar stelt dat haar niet kan worden verweten dat zij niet tijdig een aanvraag heeft ingediend.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de onderneming
3.1
De onderneming vindt dat sprake is van omstandigheden die moeten leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding wat betreft de te late TVL-aanvraag voor Q1 van 2021. Volgens de onderneming is de (36 uur) te late inzending van de aanvraag een direct gevolg van omstandigheden die door de minister zijn gecreëerd. Zij stelt zich op het standpunt dat de basis van alle problemen rondom de aanvraag ligt in het vereiste om op te schalen naar een hoger veiligheidsniveau. Volgens de onderneming leidde dit tot extreme drukte bij [naam 3] , het bedrijf dat zorgt voor de uitgifte van de veiligheidscertificaten, en bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) waardoor elke vorm van communicatie rondom de TVL-aanvraag onmogelijk was. Op 29 maart 2021 ontving de onderneming bericht van [naam 3] dat de verplichte opschaling naar e-herkenningsniveau [nummer] was afgerond. Op dezelfde dag werden de aan haar toegekende certificaten echter onverwacht en geheel ten onrechte weer ingetrokken. Aansluitend heeft de onderneming alles gedaan (bellen, mailen en chatten) om dit bij [naam 3] te laten herstellen, maar zonder resultaat. De onderneming moest de hele procedure rondom het opschalen naar een hoger veiligheidsniveau opnieuw doorlopen. Ook na ontvangst van het herstelbericht op 29 april 2021 lukte het de onderneming nog niet om in te loggen. Pas op 20 mei 2021 kreeg de onderneming bericht van [naam 3] dat de registratie van de opschaling naar veiligheidsniveau [nummer] zonder extra kosten was geregeld. Op dat moment kon zij inloggen om de TVL-aanvraag te doen. Dat bleek echter 36 uur te laat te zijn om nog een reguliere TVL-aanvraag voor Q1 van 2021 te doen.
3.2
Daarnaast stelt de onderneming zich op het standpunt dat de TVL niet dwingend voorschrijft dat een te late indiening van de aanvraag ertoe leidt dat die moet worden afgewezen. Zij verwijst hiertoe naar de uitspraak van het College van 15 maart 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:117). Volgens de onderneming blijkt hieruit dat een beroep op een verschoonbare termijnoverschrijding niet bij voorbaat is uitgesloten. Verder voert de onderneming nog aan dat het bestreden besluit voor haar onredelijk en/of onbillijk uitpakt. Zij organiseert reisproducten die gekoppeld zijn aan de organisatie van meerdaagse bridgetoernooien. Als reisorganisatie was zij door de coronapandemie al bovengemiddeld gedupeerd vanwege het verbod op binnensporten en de wettelijke beperkingen rondom de groepsgrootte bij binnensporten.
3.3
Verder beroept de onderneming zich op het vertrouwensbeginsel. Zij verwijst hiertoe naar de inhoud van het e-mailbericht van 4 april 2022. De tekst hiervan laat zich kwalificeren als een toezegging, waarbij de alsnog te laat ingediende aanvraag inhoudelijk zou worden beoordeeld. Ook kunnen de uitlatingen van de medewerker van de RVO in dit bericht aan de minister worden toegerekend. Tot slot meent de onderneming dat er geen rechtens te respecteren algemeen of bijzonder belang in de weg staat aan honorering van het gewekte vertrouwen. Hierdoor worden ook geen belangen van derden geschaad.
Standpunt van de minister
4.1
De minister stelt voorop dat niet in geschil is dat de onderneming de TVL-aanvraag voor Q1 van 2021 te laat heeft ingediend. De aanvraagperiode liep van 15 februari 2021 tot en met 18 mei 2021. De aanvraag zou tijdig zijn ingediend als deze door de minister was ontvangen op 18 mei 2021 vóór 17.00 uur (artikel 2.2.6 van de TVL). Voor de beoordeling van de pro-forma-aanvraag van de onderneming heeft de minister de werkwijze gehanteerd die als ‘consistente gedragslijn’ wordt omschreven in de uitspraak van het College van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293) en in aanvulling daarop in de uitspraak van 25 juli 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:372). De minister meent dat de te late aanvraag voor rekening en risico van de onderneming moet komen. Verder is de onderneming zelf verantwoordelijk voor het up-to-date hebben van haar e-herkenning, de benodigde machtigingen en een tijdige indiening van de subsidieaanvraag. Hij verwijst in dit verband naar de uitspraak van het College van 5 september 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:467). Tot slot wijst de minister erop dat de openstelling van Q1 van 2021, de aanvraagperiode en de voorwaarden zijn gepubliceerd op de website van de RVO. De aanvraagperiode volgt ook uit de regelgeving.
4.2
De minister meent dat in het e-mailbericht van 4 april 2022 geen ondubbelzinnige en uitdrukkelijke toezegging is gedaan door een medewerker van de RVO. De inhoud van het bericht vormt geen reden voor de onderneming om aan te nemen dat er sprake is van een nieuwe openstelling voor het aanvragen van subsidie voor Q1 van 2021. Ook heeft de onderneming daaruit niet kunnen afleiden dat een subsidie voor dat kwartaal zou worden verstrekt.
Beoordeling door het College
5.1
Het College stelt voorop dat uit artikel 2.2.4, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.2.6 van de TVL, volgt dat de minister de aanvraag moet afwijzen als die niet op tijd is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), bieden geen grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag na afloop van de in de TVL voor Q1 van 2021 genoemde aanvraagperiode door de onderneming is ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
5.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De door de onderneming genoemde omstandigheden waardoor zij te laat een aanvraag heeft ingediend, komen voor haar rekening en risico. De onderneming is zelf verantwoordelijk voor het tijdig verkrijgen van de voor de aanvraag benodigde inloggegevens en het op tijd indienen van de aanvraag. Niet gebleken is dat dat voor haar niet mogelijk was. Allereerst lag het vanaf het moment dat de onderneming technische problemen ondervond met de e-herkenning op 29 maart 2021, op haar weg om daarover nog binnen de aanvraagperiode contact op te nemen met de RVO en te overleggen over een oplossing. Dat heeft zij niet gedaan. De stelling van de onderneming dat elke vorm van communicatie rondom de TVL-aanvraag onmogelijk was, volgt het College niet. De minister heeft aannemelijk gemaakt dat via de zoekopdracht ‘TVL RVO’ op internet wel degelijk contactinformatie beschikbaar was, waaronder een telefoonnummer dat ook in de aanvraagperiode voor Q1 van 2021 door vele ondernemers is gebruikt om contact op te nemen. De gevolgen van het feit dat de onderneming het telefoonnummer van de RVO niet kon vinden, zoals zij op de zitting naar voren heeft gebracht, komen voor haar rekening en risico.
5.4
Verder heeft de onderneming niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar onmogelijk was om, bijvoorbeeld met behulp van een andere erkende leverancier van een e-herkenningsmiddel, tijdig een aanvraag in te dienen. Dat de aanvraag anderhalve dag na het verstrijken van de aanvraagperiode is gedaan, zoals de onderneming stelt, maakt niet dat het bestreden besluit onevenredig is. De aanvraagperiode was duidelijk voor de onderneming en, zoals hiervoor is overwogen, is zij zelf ervoor verantwoordelijk dat de aanvraag op tijd wordt ingediend. Omdat de onderneming dat niet op tijd heeft gedaan, moet de minister de aanvraag afwijzen. Ook de stelling dat de onderneming negatieve financiële gevolgen ervaart door haar te late aanvraag, maakt het bestreden besluit evenmin onevenredig.
5.5
Het beroep op de uitspraak van het College van 15 maart 2022 baat de onderneming niet. Die uitspraak gaat over de verschoonbaarheid van het niet tijdig indienen van een bezwaarschrift, als bedoeld in de Awb. In dit geval gaat het om het afwijzen van een aanvraag op grond van de bepalingen in de TVL zelf, zodat deze uitspraak niet van toepassing is. Anders dan de onderneming stelt, schrijft de TVL dwingend voor (zie de bepalingen die hiervoor zijn vermeld onder 5.1) dat een te late indiening van de aanvraag moet worden afgewezen.
5.6
Verder beroept de onderneming zich op het vertrouwensbeginsel. Zij verwijst hiertoe naar het e-mailbericht van 4 april 2022 afkomstig van een medewerker van de RVO, waarvan de (integrale) tekst als volgt luidt:
“Geachte heer (…),
Het is weer even geleden sinds wij contact hebben gehad. Helaas ben ik qua reactietijd soms
gebonden aan de werksnelheid van meerdere collega’s. Ik heb mijn uiterste best gedaan om
een nieuwe openstelling voor u te bewerkstelligen. Mijn collega’s gingen hier echter niet
volledig in mee. De oplossing die is voorgedragen t.a.v. TVL-Q1 is dat er als het goed is een
beschikking naar u is verzonden met “afgewezen niet tijdig”. Dit heeft als gevolg dat u
bezwaar kan indienen tegen dit besluit en zo alsnog subsidie kunt aanvragen voor TVL-Q1.
Het is geen nieuwe openstelling, maar op deze wijze kunt u alsnog subsidie aanvragen. T.a.v.
Q2 heb ik al een herberekening aangevraagd zodat ik u subsidie kan toekennen. Het enige wat
de financiële afdeling nog nodig heeft t.a.v. TVL-Q2 is het volgende:
- een uitdraai van de administratie van Q2 2019;
- een uitdraai van de administratie van Q2 2021.
Zodra ik deze ontvang kan ik aan de slag met een beschikking (toekenning subsidie).
Met vriendelijke groet,
(…).”
5.7
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht, waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Daarvan is in dit geval geen sprake. In het hiervoor geciteerde e-mailbericht wordt door de betrokken ambtenaar beschreven wat de onderneming kan doen (‘bezwaar kan indienen’) om alsnog subsidie aan te vragen voor Q1 van 2021. Hoewel het College begrijpt dat het anders op de onderneming is overgekomen, had de onderneming moeten weten dat het slechts erop wijzen dat alsnog een aanvraag om subsidie kan worden gedaan, niet de toezegging inhoudt dat de aanvraag ook inhoudelijk zal worden beoordeeld. Al om deze reden slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet.
Conclusie
6.1
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 2.2.4, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.2.6 van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend.
6.2
Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. E.C.C. Deen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024.
w.g. M.P. Glerum De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.2.4, eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.
Artikel 2.2.6, eerste en tweede lid
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 15 februari 2021 tot
en met 18 mei 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid
genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid
genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.