ECLI:NL:CBB:2024:348

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
22/2455
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidie aanvraag COVID-19 voor nieuw gestarte onderneming na splitsing vof

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 mei 2024, zaaknummer 22/2455, staat de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) centraal. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag van [naam 1] B.V. afgewezen, omdat de onderneming niet op de peildatum van 30 juni 2020 stond ingeschreven in het handelsregister. De onderneming stelde dat zij een voortzetting was van een eerdere vennootschap onder firma (vof), maar de minister oordeelde dat er geen sprake was van een voortzetting, omdat de oorspronkelijke vof was gesplitst in twee verschillende entiteiten. De inschrijfdatum van de eenmanszaak, die de rechtsopvolger van de vof was, was 26 september 2021, wat na de peildatum lag. Hierdoor voldeed de onderneming niet aan de voorwaarden voor de subsidie.

De rechtbank overwoog dat bij de beoordeling of sprake is van een voortzetting van een onderneming, gekeken moet worden naar de kenmerkende eigenschappen van de onderneming. De minister had terecht geconcludeerd dat de kenmerken van de oorspronkelijke vof niet waren bewaard gebleven in de nieuwe situatie. De splitsing had geleid tot een nieuwe onderneming, die niet in aanmerking kwam voor de subsidie. Het College verklaarde het beroep van de onderneming ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister. De uitspraak benadrukt het belang van inschrijving in het handelsregister op de juiste peildatum voor het verkrijgen van subsidies.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2455

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] (de onderneming)

(gemachtigde: S.T.M. Reichgelt)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. S.F. Hu en B. Groen)

Procesverloop

Met het besluit van 7 februari 2022 (afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 17 oktober 2022 (beslissing op bezwaar) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 7 maart 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Overwegingen

1. Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
2 De onderneming heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de TVL. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat de onderneming op 30 juni 2020 niet stond ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). De onderneming valt daardoor niet onder de doelgroep van de TVL. De onderneming heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing en toegelicht dat zij een voortzetting is van een eerdere onderneming, de oorspronkelijke vennootschap onder firma (vof) met de handelsnaam [naam 2] . Volgens de minister is geen sprake van een voortzetting, omdat die oorspronkelijke vennootschap is gesplitst in twee verschillende entiteiten. De onderneming is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
Standpunt van de onderneming
3 De onderneming voert aan dat wél sprake is van een voortzetting van de oorspronkelijke vof. Deze vof had meerdere vestigingen en is op 26 september 2021 ontbonden en gesplitst, waarna de twee eigenaren allebei met een eigen onderneming verder zijn gegaan. De onderneming heeft [naam 1] , in eerste instantie in de vorm van een eenmanszaak, voortgezet. Dit is voldoende aangetoond, omdat ook het inschrijfformulier van [naam 1] bij de KvK vermeldt dat de oorspronkelijke vof is voortgezet.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt zich op het standpunt dat de onderneming geen voortzetting is van de oorspronkelijke vof. Om als voortzetting te kunnen worden aangemerkt, moet sprake zijn van het overnemen van de kenmerkende eigenschappen. Ter onderbouwing hiervan verwijst de minister naar de uitspraken van het College van 29 maart 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:138 en ECLI:NL:CBB:2022:139). Daarnaast volgt uit de uitspraak van het College van 8 november 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:743) dat ook moet worden gekeken naar de kenmerken in de oude en de nieuwe situatie. In dit geval vindt de minister dat de oorspronkelijke vof niet is voortgezet door de eenmanszaak [naam 1] , de voorganger van de onderneming. De oorspronkelijke vof bestond uit meerdere vestigingen. Eén van de vestigingen is overgenomen door de eenmanszaak [naam 1] en de andere vestiging is overgedragen aan [naam 2] B.V. Verder is de handelsnaam van de eenmanszaak, [naam 1] , gewijzigd ten opzichte van de handelsnaam van de oorspronkelijke vof, [naam 2] . Volgens de minister is sprake van een splitsing van de oorspronkelijk vof en dus niet van een voortzetting. Hierdoor moet de onderneming worden gezien als nieuwe onderneming in de zin van de TVL. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst de minister naar de uitspraken van het College van 6 december 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:783) en 22 augustus 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:445). Op de zitting heeft de minister nog verwezen naar de uitspraak van het College van 6 februari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:85), waarin het College ook in het geval van een splitsing heeft geoordeeld dat geen sprake is van een voortzetting. De minister concludeert dat de inschrijfdatum van de onderneming in dit geval 26 september 2021 is. Deze datum ligt na de datum van 30 juni 2020, zodat de onderneming niet voldoet aan de voorwaarden om voor een subsidie op grond van de TVL in aanmerking te komen.
Beoordeling door het College
5.1
Tussen partijen is in geschil of de minister de eenmanszaak [naam 1] , waarvan de onderneming de rechtsopvolger is, terecht als startende onderneming heeft aangemerkt en niet als voortzetting van de vof. Uit twee uitspraken van het College van 29 maart 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:138 en ECLI:NL:CBB:2022:139) volgt dat bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van een voortzetting van een onderneming moet worden gekeken of de kenmerkende eigenschappen van die onderneming bij de overname bewaard zijn gebleven. Relevant is bijvoorbeeld of de nieuwe eigenaar de onderneming inclusief handelsnaam, vaste activa, personeel en klantenbestand heeft overgenomen, of sprake is van hetzelfde vestigingsadres en of sprake is van dezelfde bedrijfsactiviteiten. Er moet gekeken worden naar de kenmerken van de onderneming in de oude en de nieuwe situatie.
5.2
Het College is van oordeel dat de onderneming niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een voortzetting van de oorspronkelijke vof. Dat de onderneming op het inschrijfformulier van de eenmanszaak bij de KvK heeft aangegeven dat sprake is van een voortzetting van [naam 1] , betekent nog niet dat ook in de zin van de TVL sprake is van een voortzetting van de oorspronkelijke vof. Zoals hiervoor is overwogen, is daartoe relevant of de kenmerkende eigenschappen van die vof bewaard zijn gebleven. Dat is naar het oordeel van het College niet het geval. De oorspronkelijke vof is gesplitst in twee verschillende ondernemingen. Deze splitsing heeft tot gevolg dat slechts een deel van de oorspronkelijke bedrijfsactiviteiten door de eenmanszaak zijn overgenomen. Door de splitsing zijn de kenmerkende eigenschappen van de oorspronkelijke vof dus onvoldoende bewaard gebleven in de nieuwe situatie. Naar het oordeel van het College heeft de minister dan ook terecht geconcludeerd dat geen sprake is van voortzetting van de oorspronkelijke vof.
5.3
Omdat geen sprake is van een voortzetting van de oorspronkelijke vof, heeft de minister de eenmanszaak terecht aangemerkt als nieuw gestarte onderneming met als inschrijfdatum 26 september 2021. Deze inschrijfdatum ligt na 30 juni 2020, zodat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 2.5.2, tweede lid, aanhef en onder c, en artikel 2.5.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL heeft afgewezen.
Conclusie
6 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. L. van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.
w.g. M.P. Glerum w.g. L. van Loon

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.5.1 (begripsbepalingen) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. (…)
peildatum: de peildatum voor de getroffen MKB-onderneming, zijnde 15 maart 2020 voor een getroffen MKB-onderneming met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode tot en met 15 maart 2020 onderscheidenlijk 30 juni 2020 voor een getroffen MKB-onderneming met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020;
(…)”
Artikel 2.5.2 (verstrekking subsidie) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 20% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;
c. die op de peildatum in het handelsregister stond ingeschreven;
(…)”
Artikel 2.5.5 (afwijzingsgronden) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
(…)”