ECLI:NL:CBB:2024:827
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de subsidie voor vaste lasten in het kader van COVID-19 en de vaststelling van omzetverlies
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 november 2024, zaaknummer 23/1561, wordt de beslissing van de minister van Economische Zaken beoordeeld met betrekking tot de subsidie voor het eerste kwartaal van 2022 op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister had de subsidie vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 91.692,22 teruggevorderd, omdat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van een omzetverlies van ten minste 30%. De onderneming, een boekingskantoor voor artiesten, heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beoordeling van het College vond plaats zonder zitting, omdat er voldoende informatie beschikbaar was in het dossier. De minister had de omzet vastgesteld op basis van de aangifte omzetbelasting, waarbij de omzet in het eerste kwartaal van 2020 € 1.010.803,- bedroeg en in het eerste kwartaal van 2022 € 800.919,70. De onderneming betwistte deze cijfers en voerde aan dat de minister geen rekening had gehouden met een wijziging in hun boekings- en facturensysteem, wat invloed had op de omzetregistratie.
Het College oordeelde dat de minister terecht de gegevens van de Belastingdienst had gehanteerd, aangezien de onderneming omzetbelasting betaalt over haar gehele omzet. De keuze van de regelgever om de omzet te baseren op de aangifte omzetbelasting werd als redelijk beschouwd. De onderneming had niet aangetoond dat de minister onterecht had gehandeld door de gegevens van de Belastingdienst te gebruiken. Het beroep van de onderneming werd dan ook ongegrond verklaard, en de minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.