ECLI:NL:CBB:2024:883
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening subsidie aanvragen COVID-19 door de minister van Economische Zaken
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 december 2024, zijn de beroepen van [naam 1] B.V. tegen de afwijzing van hun subsidieaanvragen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) ongegrond verklaard. De onderneming had twee aanvragen ingediend voor subsidie voor de periodes Q4 2020 en Q1 2021, welke door de minister van Economische Zaken op 25 oktober 2022 waren afgewezen. De minister had de bezwaren van de onderneming tegen deze afwijzingen ongegrond verklaard in besluiten van 9 en 10 maart 2023. De onderneming stelde dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met startende ondernemers en dat de afwijzing evident onredelijk was.
Het College oordeelde dat de minister de juridische grondslag van de afwijzing had gewijzigd tijdens de beroepsprocedure, wat in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. Desondanks oordeelde het College dat de onderneming niet benadeeld was door deze schending, omdat zij voldoende gelegenheid had gehad om te reageren op de nieuwe motivering van de minister. Het College concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van de eerdere besluiten rechtvaardigden. De minister had de aanvragen afgewezen op basis van rechtens onaantastbare besluiten.
De uitspraak benadrukt dat nieuwe jurisprudentie op zich geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is. Het College oordeelde dat de onderneming niet had aangetoond dat de minister onterecht had gehandeld door het herzieningsverzoek af te wijzen. De beroepen werden ongegrond verklaard, maar de minister werd wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de onderneming, die op € 1.750,- werden vastgesteld. Deze uitspraak onderstreept de noodzaak voor ondernemingen om tijdig bezwaar te maken tegen besluiten om hun rechten te waarborgen.