Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 september 2022 in de zaak tussen
[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante,
de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Aanleiding van deze procedure
5 december 2019 is ingeschreven in het handelsregister, is de referentieperiode in dit geval het eerste kwartaal van 2020. Appellante heeft geen omzet gemaakt in de referentieperiode, maar wel in de subsidieperiode, zodat van omzetverlies geen sprake is. Verweerder begrijpt dat appellante in het eerste kwartaal van 2020 in een opstartfase zat, maar stelt niet bevoegd te zijn om van de referentieperiode af te wijken.
Standpunt appellante
Standpunt verweerder
15 maart 2020. De TVL voor Q4 2020 biedt geen ruimte om subsidie te verlenen op basis van een referentieperiode die ná 15 maart 2020 ligt. Appellante heeft pas ná 15 maart 2020 de eerste omzet gemaakt, zodat geen subsidie kan worden verleend. Verweerder wijst daarbij op de uitspraak van het College van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:6).
21 januari 2021 (Kamerstuk 35420, nr. 217) benadrukken de ministers opnieuw dat een oplossing binnen het bestaande steunpakket buitengewoon complex is. Het enige werkbare alternatief is een aparte regeling voor starters. Dit is een erg complexe route, waarbij de druk op de uitvoering wederom toeneemt. De nood voor deze groep ondernemers is echter zo hoog, dat er toch is gekozen voor het implementeren van een nieuwe regeling voor starters. Deze regeling is op 28 mei 2021 gepubliceerd (Stcrt. 2021, 27418) en geldt voor het eerste kwartaal van 2021. Op grond van deze regeling komen ondernemers die zich in de periode van
1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 hebben ingeschreven in het handelsregister in aanmerking voor een subsidie, waarbij als referentieperiode het derde kwartaal van 2020 wordt gehanteerd. Uit de toelichting bij deze regeling volgt dat de regelgever heeft ingezien dat de nood voor startende ondernemers hoog is geworden. De coronamaatregelen zijn al langere tijd zeer strikt en deze ondernemers hebben beperkt of nog helemaal geen gebruik kunnen maken van steunmaatregelen. Omdat de schuldenlast voor deze groep niet verder mag oplopen, is deze aparte regeling opgesteld.
15 maart 2020. In deze bepaling ontbreekt ten onrechte een voorziening voor ondernemers zoals appellante, die geen omzet hebben gemaakt vóór 15 maart 2020. Zoals in de uitspraak van 15 maart 2022 al is overwogen, kan de vaststelling dat in een regeling ten onrechte een bepaalde voorziening ontbreekt, niet leiden tot het onverbindend verklaren van een bepaling uit die regeling. Het College acht het om die reden geraden voor ondernemers zoals appellante, de in artikel 2.1.2, derde lid, van de TVL genoemde voorwaarden buiten toepassing te laten. Een afwijzend besluit mag daardoor voor de betrokken groep ondernemers niet op die bepaling worden gebaseerd.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan appellante te vergoeden.