ECLI:NL:RBOBR:2025:2944

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
24/3580
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaald verzoek tot wijziging persoonsgegevens in de Basisregistratie Personen op grond van artikel 4:6 Awb

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn herhaalde aanvraag om wijziging van zijn persoonsgegevens in de Basisregistratie Personen (Brp). Het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch heeft deze aanvraag afgewezen op 22 december 2023, omdat er geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing gehandhaafd.

De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2025 behandeld. Eiser stelt dat er wel nieuwe feiten zijn, namelijk het NFO-rapport dat hij heeft overgelegd, waarin zijn gegevens worden vergeleken met die van zijn broers. De rechtbank oordeelt echter dat het college terecht heeft geoordeeld dat het NFO-rapport geen nieuw feit is, omdat eiser dit rapport al eerder had kunnen indienen. De rechtbank wijst erop dat eiser in de eerdere procedure al de gelegenheid heeft gehad om bewijsstukken over te leggen en dat het niet aan het college is om de aanvraag inhoudelijk te beoordelen als er geen nieuwe feiten zijn.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in stand blijft en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter L.M.H. Nelissen en is openbaar uitgesproken op 23 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3580

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit ' [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.P. van Empel-Bouman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, het college
(gemachtigde: M. Pagter).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn herhaalde aanvraag om zijn gegevens in de Basisregistratie Personen (Brp) te wijzigen.
2. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 22 december 2023 afgewezen omdat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Met het bestreden besluit van 9 september 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij dit besluit gebleven.
3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het bestreden besluit

5. Eiser is op basis van een door hem onder ede afgelegde verklaring [1] op
17 april 1989 ingeschreven in de Brp met, zo stelt eiser, verkeerde persoonsgegevens. Op
25 juli 2018 heeft eiser het college verzocht om zijn persoonsgegevens in de Brp te wijzigen. Het college heeft dat verzoek bij besluit van 8 oktober 2018 afgewezen. Eiser heeft vervolgens bezwaar, beroep en hoger beroep ingediend tegen deze afwijzing. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het hoger beroep van eiser op 8 maart 2023 ongegrond verklaard. [2] Daarmee staat het besluit van 8 oktober 2018 in rechte vast.
6. Op 22 december 2023 heeft eiser opnieuw een aanvraag om wijziging van zijn persoonsgegevens ingediend. Eiser heeft bij deze aanvraag een gezichtsvergelijkend onderzoek, uitgevoerd door het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau van
14 december 2023 (het NFO-rapport) gevoegd. Het college heeft dit herhaalde verzoek afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van de procedure die eerder over hetzelfde verzoek is gevoerd. Volgens het college is het NFO-rapport geen nieuw gebleken feit of omstandigheid omdat eiser dit bewijsstuk al in de eerdere procedure in het geding had kunnen brengen en daartoe ook uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld door de Afdeling.
7. In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van het verzoek van eiser gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt of het bestreden besluit in stand kan blijven. De rechtbank doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden?
10. Eiser voert aan dat wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Deze nieuwe feiten en omstandigheden zijn volgens hem te vinden in het NFO-rapport. Daarin zijn voor het eerst de gegevens van eiser en zijn broers met elkaar vergeleken. Het was volgens eiser niet mogelijk om het NFO-rapport eerder over te leggen doordat er eerder geen recente documenten van broer [naam] voorhanden waren. Eiser voert aan dat [naam] illegaal in Frankrijk leeft en dat het nauwelijks mogelijk is om contact met hem te krijgen. Pas na de eerste procedure heeft eiser de nodige documenten van [naam] kunnen krijgen om daarmee een gezichtsvergelijkend onderzoek te laten doen. Daarnaast stelt eiser dat het voor hem in de eerste procedure niet duidelijk was dat hij een gezichtsvergelijkend onderzoek had moeten indienen. Zijn toenmalige advocaat had hem daarover niet goed geïnformeerd.
11. De rechtbank stelt voorop dat het college een herhaalde aanvraag op grond van artikel 4:6 van de Awb mag afwijzen wanneer de aanvrager geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aandraagt. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden en dus behoorden te worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden en dus behoorden te worden overgelegd. Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd. [3]
11.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het door eiser overgelegde NFO-rapport niet als een nieuw feit kan worden aangemerkt omdat eiser dit rapport al in de eerdere procedure had kunnen en dus behoren in te dienen. Dat eiser dit niet heeft gedaan omdat zijn voormalig gemachtigde hem daarover niet goed zou hebben geadviseerd en omdat hij, naar eigen zeggen, geen contact kon krijgen met een van de broers ( [naam] ), maakt niet dat het college daarover anders had moeten besluiten. Vast staat immers dat de Afdeling in de uitspraak van 8 maart 2023 heeft aangegeven dat op de zitting met eiser is besproken dat het op zijn weg lag om duidelijkheid te verschaffen over de identiteit van de broers:
“…Na de zaak op zitting te hebben behandeld, heeft de Afdeling het onderzoek heropend en [eiser] in de gelegenheid gesteld om binnen drie maanden nader bewijs te leveren dat hijM […]is. Daarbij is aan hem meegedeeld dat het van belang is dat hij ook bewijsstukken overlegt die uitsluiten dat M[…]de identiteit van een van zijn broers of een ander familielid is. De Afdeling heeft [eiser] verzocht om bij toezending van nadere bewijsstukken telkens toe te lichten hoe hij aan de betrokken stukken is gekomen en, zo mogelijk, hoe de bevoegde autoriteiten de identiteit van de daarin genoemde personen hebben vastgesteld.”
Als voor eiser niet duidelijk was wat hiermee van hem werd gevraagd, komt het voor zijn rekening en risico dat hij daarover geen nadere toelichting heeft gevraagd, zeker nu eiser zich in die procedure liet bijstaan door een professioneel gemachtigde. Daar komt bij dat eiser eerder nooit heeft verklaard dat hij geen of moeizaam contact met [naam] kon krijgen en dat hij daardoor geen stukken van die broer kon overleggen of een gezichtsvergelijkend onderzoek kon laten uitvoeren. Het is daardoor naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat eiser niet eerder het NFO-onderzoek waarin alle vier de broers werden betrokken kon laten uitvoeren en overleggen. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat eiser in de eerste procedure wel een kopie van het paspoort en van de geboorteakte van [naam] heeft ingediend en ook dat hij enkele maanden [4] na de uitspraak van de Afdeling blijkbaar wel de beschikking had over de voor een nieuw gezichtsvergelijkend onderzoek noodzakelijke documenten.
11.2.
Gelet op het voorgaande heeft het college terecht geoordeeld dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het bestreden besluit evident onredelijk?
12. Eiser stelt dat het evident onredelijk is om zijn herhaalde aanvraag niet inhoudelijk te beoordelen. Hij beroept zich op de menselijke maat en voert aan dat dit zijn laatste kans is om zijn gegevens in de Brp te laten corrigeren. Volgens eiser heeft hij gevolg gegeven aan de uitspraak van 8 maart 2023 en inmiddels van al zijn broers documenten verkregen waaruit blijkt dat hij niet een van hen is. Hij voert aan dat hij in een toekomstige procedure geen aanvullende informatie meer zal kunnen overleggen en dat het voor hem dan ook blijvend onmogelijk zal zijn om de gegevens in de Brp te laten corrigeren. Verder stelt eiser dat alle betrokkenen bij deze procedure zullen weten dat zijn gegevens in de Brp niet kloppen.
13. De rechtbank overweegt dat wanneer naar het oordeel van de bestuursrechter het bestuursorgaan terecht meent dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dat de afwijzing van de aanvraag in beginsel kan dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd echter tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag evident onredelijk is. [5] Dat kan het geval zijn als er sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die maken dat het college meer gewicht had moeten toekennen aan het belang van eiser. [6] Het college heeft desgevraagd verklaard hierover geen beleid te voeren.
13.1.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de weigering van het college om de herhaalde aanvraag van eiser in behandeling te nemen evident onredelijk is. Anders dan eiser aanvoert is het niet zo dat hij nu geen nieuwe aanvraag om zijn persoonsgegevens in de Brp te corrigeren kan doen. Indien er in de toekomst sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, kan eiser alsnog een aanvraag indienen. Dat dit volgens eiser voor hem niet eenvoudig is omdat hij alle beschikbare gegevens al heeft ingediend, betekent niet dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
13.2.
De rechtbank volgt eiser ook niet wanneer hij stelt dat alle betrokkenen weten dat zijn gegevens onjuist zijn. In de eerdere procedure is immers niet vastgesteld dat de huidige gegevens van eiser in de Brp onjuist zijn. Ook op dit punt kan daarom niet gesteld worden dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
14. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M.H. Nelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.C.T. Rabou-Coort, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid , onder e, van de wet Brp.
2.Uitspraak met kenmerk ECLI:NL:RVS:2023:960.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:663.
4.Uit het NFO-rapport blijkt dat op 31 oktober 2023 de aanvraag voor het onderzoek is gedaan.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2039 en van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4626.
6.Vergelijk met onder andere de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 3 december 2024, ECLI:NL:CBB:2024:883.