ECLI:NL:CBB:2025:141

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
24/289, 24/290
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van afwijzingsbesluiten TVL-subsidie in het kader van COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 maart 2025, worden de herzieningsverzoeken van een onderneming behandeld die eerder subsidieaanvragen in het kader van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) had ingediend. De aanvragen voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022 waren afgewezen door de minister van Economische Zaken op basis van onvoldoende omzetverlies. De onderneming verzocht om herziening van deze afwijzingsbesluiten, maar de minister wees deze verzoeken af. Het College oordeelt dat de onderneming niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die een herziening rechtvaardigen. De onderneming had eerder geen beroep ingesteld tegen de afwijzingsbesluiten en had de mogelijkheid om rechtsmiddelen aan te wenden, maar heeft dit niet volledig gedaan. Het College concludeert dat de afwijzing van de herzieningsverzoeken door de minister terecht is en dat de beroepen ongegrond zijn verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 24/289 en 24/290

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 maart 2025 in de zaken tussen

[naam 1] , te [plaats] (onderneming)

(gemachtigde: mr. H. Koolen)
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. P. van Veen, mr. S.M. Piron en C. Zieleman)

Procesverloop

Met de besluiten van 10 februari 2022 (afwijzingsbesluit I) en 4 mei 2022 (afwijzingsbesluit II) zijn de aanvragen om subsidie van de onderneming in het kader van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 en het eerste kwartaal (Q1) van 2022 afgewezen.
Op 7 juni 2023 heeft de onderneming verzocht om herziening van de afwijzingsbesluiten.
Met het besluit van 25 september 2023 heeft de minister de herzieningsverzoeken afgewezen.
Met de besluiten van 5 februari 2024 (bestreden besluiten) heeft de minister de bezwaren van de onderneming tegen de afwijzing van de herzieningsverzoeken ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 25 november 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 2] en de gemachtigde voor de onderneming en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De minister stelt in de afwijzingsbesluiten dat de onderneming niet voldoet aan het vereiste van 20% dan wel 30% omzetverlies, zodat de onderneming niet in aanmerking komt voor een TVL-subsidie. De onderneming vindt dat de minister daarbij is uitgegaan van onjuiste referentieperiodes, omdat haar startdatum na wijziging van haar oorspronkelijke inschrijving in het handelsregister, 22 mei 2020 is. Het door de onderneming gemaakte bezwaar tegen afwijzingsbesluit I is door de minister ongegrond verklaard. De onderneming heeft hiertegen geen beroep ingesteld. De onderneming heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen afwijzingsbesluit II.
1.2
De onderneming heeft wel bezwaar gemaakt en beroep ingesteld wat betreft Q4 van 2020. In deze procedure is door het College vastgesteld dat haar startdatum 22 mei 2020 is en daarop is alsnog subsidie verleend voor dat kwartaal. De onderneming heeft naar aanleiding hiervan verzocht om herziening van de afwijzingsbesluiten.
1.3
Het College heeft deze zaak behandeld samen met 23 andere zaken over herzieningsverzoeken, verspreid over twee zittingsdagen. Daarbij heeft het College aandacht besteed aan de individuele omstandigheden in elke zaak, maar ook aan het beleid van de minister ten aanzien van herzieningsverzoeken over besluiten op grond van de TVL zoals dit uiteengezet is in het verweerschrift. In zijn uitspraak van 4 maart 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:71, onder 2.1 tot en met 3.4) heeft het College uiteengezet wat de stand van de rechtspraak is over besluiten over herzieningsverzoeken, hoe de minister die rechtspraak heeft toegepast en hoe het College herzieningsverzoeken over besluiten op grond van de TVL beoordeelt. Voor die algemene overwegingen verwijst het College naar die uitspraak. In deze uitspraak beantwoordt het College alleen nog de vraag of de minister de herzieningsverzoeken van de onderneming op goede gronden heeft afgewezen.
Oordeel van het College
2.1
De onderneming heeft aan haar herzieningsverzoeken ten grondslag gelegd dat, nu uit de procedure over Q4 van 2020 volgt dat haar startdatum 22 mei 2020 is, de afwijzingsbesluiten moeten worden herzien, omdat zij met de daarbij behorende referentieperiode wel voldoet aan de voorwaarden voor een TVL-subsidie
.Nieuwe rechtspraak of een gewijzigd standpunt in een ander kwartaal zijn echter geen nieuw feiten of veranderde omstandigheden (vergelijk de in 1.3 genoemde uitspraak van het College van
4 maart 2025, onder 3.3). Dat betekent dat het standpunt van de minister dat de onderneming aan haar verzoeken geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, juist is. Dit kan de afwijzing van het verzoeken om terug te komen op een in rechte onaantastbaar besluit in beginsel dragen. Dat is slechts anders als de besluiten om niet terug te komen van dat eerdere besluit evident onredelijk zijn.
2.2
De onderneming heeft aangevoerd dat het besluit om de afwijzingsbesluiten niet te herzien evident onredelijk is, omdat zij gezien haar startdatum en de daarbij behorende referentieperiode recht heeft op een TVL-subsidie en het niet herzien aanzienlijke financiële consequenties voor haar heeft. Onder verwijzing naar 3.4 van zijn uitspraak van 4 maart 2025 oordeelt het College dat dit geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die maken dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. Daarbij is van belang dat de onderneming de mogelijkheid heeft gehad om tegen de afwijzingsbesluiten rechtsmiddelen aan te wenden en daarbij de (on)juistheid van de gehanteerde referentieperiodes naar voren te brengen. Dat heeft zij wat betreft afwijzingsbesluit I niet volledig gedaan en wat betreft afwijzingsbesluit II niet gedaan. De minister heeft het herzieningsverzoek van de onderneming terecht afgewezen.
3 De beroepen zijn ongegrond.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. B. Bastein en mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A. Verhoeven