ECLI:NL:CBB:2025:324

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
21/120
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boetes voor overtredingen van de Wet dieren door een pluimveeslachterij

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over boetes die aan een pluimveeslachterij zijn opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren. De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur had dertien boetes opgelegd aan de slachterij, omdat deze niet de noodzakelijke maatregelen had genomen om te waarborgen dat de dieren geen vermijdbare pijn, spanning of lijden ondervonden tijdens het doden. De slachterij heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die de boetes had gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het College heeft vastgesteld dat de minister buiten redelijke twijfel heeft aangetoond dat de slachterij de overtredingen heeft begaan. De rechtbank had de boetes gematigd, maar het College heeft deze beslissing deels vernietigd en de boetes opnieuw vastgesteld op € 1.625,- voor de eerste boete en € 1.750,- voor de overige boetes. Het College heeft ook geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding geeft tot verdere matiging van de boetes. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van bedrijfsexploitanten om elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden bij dieren te voorkomen en de noodzaak van een optimale toepassing van dodenmethoden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/120

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 juni 2025 op het hoger beroep van:

[naam 1] , te [woonplaats] ( [naam 1] ) (gemachtigde: mr. P.J.G.G. Sluijter)

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 december 2020, kenmerk 19/2432, in het geding tussen
[naam 1]

en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. M. Kool)
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)

Procesverloop in hoger beroep

[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 9 december 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:11338) (aangevallen uitspraak).
De minister heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
[naam 1] heeft nadere stukken ingediend.
De zitting was op 28 maart 2025. De zaak is tegelijkertijd met de zaak 22/1499 behandeld.
Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Namens [naam 1] hebben deelgenomen [naam 2] en [naam 3] . Verder is namens de minister verschenen drs. R. Visser, toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
De minister heeft bij dertien te onderscheiden besluiten aan [naam 1] boetes opgelegd wegens verschillende overtredingen van de Wet dieren. Het betreft boetebesluiten van 26 mei 2017 (kenmerk 201702504), van 28 juli 2017 (kenmerk 201704221, 201704364, 201704361, 201704534, 201704540 en 201704539), van 4 augustus 2017 (kenmerk 201704725), van 25 augustus 2017 (kenmerk 201705074 en 201705075), van 1 september 2017 (kenmerk 201705294) en van 22 september 2017 (kenmerk 201705760 en 201705763).
1.3
De minister heeft de boetes opgelegd naar aanleiding van constateringen van toezichthouders van de NVWA bij het kantelen van containers met pluimvee op de slachterij van [naam 1] , steeds voor twee beboetbare feiten.
  • Beboetbaar feit 1: Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard (artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Verordening 1099/2009)).
  • Beboetbaar feit 2: De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat dieren beschermd zijn tegen letsel en geen tekenen van vermijdbare pijn, angst, of abnormaal gedrag vertonen (artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b en d, van Verordening 1099/2009).
In elf boetezaken is als beboetbaar feit 2 ook nog genoemd: De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat dieren fysiek comfort en fysieke bescherming wordt geboden, met name doordat zij schoon worden gehouden, in een omgeving met adequate thermische omstandigheden die ook bescherming biedt tegen vallen of uitglijden (artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening 1099/2009). In negen boetezaken heeft de minister als beboetbaar feit 2 daarnaast ook nog genoemd: De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat dieren niet in vermijdbaar contact komen met andere dieren die hun welzijn zouden kunnen schaden (artikel 3, tweede lid, aanhef en onder f, van Verordening 1099/2009).
1.4
De minister heeft gelet op de samenhang tussen de twee beboetbare feiten, in deze dertien zaken steeds één boete opgelegd van € 2.500,-.
1.5
In de zaken met het kenmerk 201702504, 201705074, 201705075 en 201705763 hebben de toezichthouders op 15 maart 2017, 19 juni 2017, 20 juni 2017 en 13 juli 2017 geconstateerd dat na iedere kantelbeurt meerdere kuikens achterbleven op de kleppen, dat enkele kuikens hardhandig werden meegesleurd richting de ernaast gelegen reinigings- en ontsmettingsmachine, dat één of enkele kuikens daarbij circa 2 meter omlaag viel(en) en daarbij via de onderliggende kettingen en stalen frames terecht kwam(en) op de harde vloer. De gevallen kuikens vertoonden reacties die tekenen zijn van pijn, spanning of lijden, namelijk: vleugel fladderen, worstelen om overeind te blijven of om op te staan en een toename van vocalisatie in vergelijking met de situatie van rust voorafgaande aan het kantelen.
1.6
In de zaken met het kenmerk 201704221, 201704364, 201704361, 201704534, 201704539, 201704540, 201704725, 201705294 en 201705760 hebben de toezichthouders op verschillende data in de periode van 8 juni 2017 tot en met 27 juni 2017 geconstateerd dat kuikens op zodanige wijze op de lege dumpband gekanteld werden dat kuikens uit één container op sommige plaatsen twee tot drie lagen dik op elkaar gestapeld werden (in de zaak met het kenmerk 201704534 was meer dan de helft van de dumpband nog bedekt met levende kuikens van de vorige container). Zij zagen dat er te weinig ruimte op de dumpband was voor de kuikens om ze allemaal een eigen plekje te geven (in de zaak met het kenmerk 201704725: binnen een redelijke tijdspanne). In de zaken met het kenmerk 201704539, 201704540, 201704725 en 201705294 hebben de toezichthouders ook geconstateerd dat kuikens reacties vertoonden die tekenen zijn van pijn, spanning of lijden, namelijk: vleugel fladderen, worstelen om overeind te blijven of om op te staan.
1.7
Met zijn besluit van 11 april 2019 (bestreden besluit)
,waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van [naam 1] tegen het boetebesluit van 22 september 2017 (kenmerk 201705763) deels gegrond verklaard en de bezwaren tegen de overige boetebesluiten ongegrond verklaard.

Aangevallen uitspraak

2.1
De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] gegrond verklaard vanwege overschrijding van de redelijke termijn en de boetes om die reden gematigd. De rechtbank heeft de boete in boetezaak 201702504 vastgesteld op € 2.000,-. In de boetezaken 201704221, 201704361, 201704364, 201704534, 201704539, 201704540, 201704725, 201705074, 201705075, 201705294, 201705760 en 201705763 heeft de rechtbank de boete steeds vastgesteld op € 2.125,-.
2.2
De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen over de vaststelling van de overtredingen (voor eiseres moet worden gelezen: [naam 1] en voor verweerder: de minister):
“3.2. Terecht stelt eiseres dat alleen sprake is van een overtreding van artikel 3 van Verordening 1099/2009 als sprake was van een vermijdbare situatie. In overweging 2 van de preambule van Verordening 1099/2009 staat dat pijn, spanning of lijden als vermijdbaar beschouwd moeten worden indien bedrijfsexploitanten of bij het doden van dieren betrokken personen een van de voorschriften van deze verordening overtreden of indien zij weliswaar gebruikmaken van geoorloofde methoden, maar daarbij geen rekening houden met de optimale toepassing ervan met als gevolg dat zij door nalatigheid of bewust pijn, spanning of lijden bij de dieren veroorzaken. Dat het kantelen een geoorloofde methode is, zoals eiseres aanvoert, is op zichzelf dus onvoldoende om te concluderen dat veroorzaakte pijn, spanning of lijden niet vermijdbaar was. Voor die conclusie dient te worden onderzocht of het gebruikte systeem optimaal werd toegepast en of er in dat verband nog niet benutte mogelijkheden waren om verdere pijn, spanning of lijden te vermijden. In een deel van de boetezaken is geconstateerd dat na het kantelen kuikens meerdere lagen op elkaar gestapeld werden en er te weinig ruimte voor de kuikens op de dumpband was om ze allemaal een eigen plekje te geven. Volgens eiseres is dit inherent aan het kantelproces maar dat volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft onder meer gewezen op de mogelijkheid van het gebruik van een grotere dumpband en de rechtbank acht zeer aannemelijk dat daarmee de situatie van het op elkaar vallen van kuikens en het onvoldoende plek op de band hebben grotendeels kan worden voorkomen. Ook heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat de vormen van pijn, spanning of lijden die de kuikens ondervonden die achterbleven op de kleppen en naar beneden vielen, kon worden voorkomen. Allereerst is van belang dat verweerder eiseres niet verwijt dat er kuikens achterbleven in de containers maar wel dat vervolgens niet is ingegrepen waardoor de kuikens op de grond vielen. Dat nakantelen niet is toegestaan neemt niet weg dat er wel andere mogelijkheden voor eiseres zijn om in te grijpen. Verweerder heeft in dit verband onder meer gewezen op de mogelijkheid van het tijdig handmatig verwijderen van de kuikens uit de container en bij de kleppen. Eiseres stelt dat bij het kantelsysteem zoals dat destijds was ingericht op haar bedrijf handmatig ingrijpen pas mogelijk was als de containers uit de kantelaar waren. Daarbij neemt eiseres echter ten onrechte de wijze waarop zij het kantelsysteem in haar bedrijf heeft ingericht en toepast als vaststaand gegeven. Zoals hiervoor is overwogen mag van de exploitant worden verwacht dat het kantelsysteem optimaal wordt toegepast en dat in dat kader redelijkerwijs alle mogelijkheden worden benut om verdere pijn, spanning of lijden te vermijden. Een andere inrichting van het kantelsysteem waardoor wel handmatig tijdig kan worden ingegrepen behoort daar ook toe. Zo is door de toezichthoudend dierenarts op de zitting toegelicht dat er inmiddels aanpassingen zijn gedaan bij eiseres waardoor dit vrijwel niet meer voorkomt, namelijk dat er eerst wordt teruggekanteld waarna wordt gecontroleerd op achtergebleven kuikens die dan handmatig door een medewerker worden verwijderd en dat de containers dan pas geautomatiseerd verder gaan naar het reinigingssysteem. Gelet op het voorgaande staat voor de rechtbank in voldoende mate vast dat het ondervinden van pijn, spanning of lijden bij de kuikens die op elkaar vielen en geen eigen plek hadden op de dumpband en bij de kuikens die op de kleppen achterbleven en op grond vielen vermijdbaar was.
3.3.
De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres de overtredingen heeft begaan. Verweerder was dus bevoegd eiseres daarvoor de boetes op te leggen.”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Standpunt van [naam 1]
3.1
Volgens [naam 1] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat een andere inrichting van het kantelsysteem, waarbij wel handmatig tijdig kan worden ingegrepen, tot de mogelijkheden behoort. Die mogelijkheden zijn er niet.
3.2
Over de zaken met de kenmerken 201702504, 201705074, 201705075 en 201705763 voert [naam 1] aan dat het achterblijven van kuikens op de kleppen en het daarvanaf vallen, inherent is aan het verbod op herkantelen en daarom geen beboetbaar feit oplevert. De minister onderbouwt niet, althans in onvoldoende mate, dat [naam 1] eerder had kunnen ingrijpen op de achterblijvende kuikens. Het volgens de minister vertonen van reacties bij de (aldus) gevallen kuikens van tekenen van pijn, spanning en lijden maken op zichzelf niet dat het hier om vermijdbare pijn, spanning of lijden gaat. Daarvoor moet het vallen van de dieren van de kleppen vermijdbaar zijn. Dat is niet het geval, omdat het daartoe noodzakelijke herkantelen niet is toegestaan.
3.3
Over de zaken met de kenmerken 201704221, 201704364, 201704361, 201704534, 201704539, 201704540, 201704725 en 201705294 voert [naam 1] aan dat de vaststelling dat de kuikens op een lege dumpband gestapeld neerkwamen en er te weinig ruimte was om alle kuikens een eigen plekje te geven, onvoldoende is om een beboetbaar feit vast te stellen. Aan de brief van de NVWA van 27 juli 2017 mag [naam 1] het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat het toetsingspunt voor de NVWA is dat de kuikens binnen twintig seconden een eigen plekje hebben gevonden. Het enkele feit dat er volgens de toezichthouder bij het storten van de kuikens op de lege dumpband te weinig ruimte is, betekent niet dat de kuikens niet binnen twintig seconden een eigen plekje zullen (kunnen) vinden. Er vindt immers vanaf de stort een continue afvoer plaats vanaf de dumpband naar de carrousel. Over de zaken 201704539, 201704540, 201704725 en 201705294 voert [naam 1] ook aan dat het volgens de minister vertonen van reacties bij de (aldus) op de dumpband gestorte kuikens die tekenen zijn van pijn, spanning en lijden, op zichzelf niet maken dat het hier om vermijdbare pijn, spanning of lijden gaat. Dat is niet het geval, omdat de minister met de eis dat de kuikens binnen twintig seconden een eigen plekje moeten kunnen vinden, tenminste impliciet erkent dat het terstond op een eigen plek belanden van een kuiken bij het storten, niet is te bewerkstelligen.
Standpunt van de minister
4 De minister is het niet eens met [naam 1] dat er bij het kantelproces geen mogelijkheden waren om verdere pijn, spanning of lijden te vermijden. In haar verbeterplan van 6 juni 2017 heeft [naam 1] uiteengezet welke maatregelen zij heeft genomen en van plan was te nemen ter verbetering van het kantelproces op het gebied van herkantelen en stapelen. Zo staat er dat [naam 1] een technische methode heeft gevonden om te zorgen dat in de containers achtergebleven kuikens toch uit de container gaan. Ook staat er dat de dumpbanden worden vervangen en vergroot. Er is een dumpbandensysteem ontwikkeld waardoor het mogelijk is met twee dumpbanden tijdens het stortmoment de dieren zodanig te spreiden op de band dat het stapelen wordt voorkomen. Uit dit alles blijkt dat er nog niet benutte mogelijkheden waren om verdere pijn, spanning of lijden te vermijden. De extra medewerker naast de kantelaar zorgt ervoor dat, op het moment dat de container zich van de kantelaar richting de wasstraat verplaatst, de achtergebleven dieren van de kleppen of uit de laden worden gehaald. Dit doet hij ofwel op het moment dat de container aan hem voorbijschuift, ofwel nadat hij het systeem heeft stilgezet zodat de dieren er op een zo veilig mogelijke manier uit verwijderd kunnen worden. Dat dit effect heeft, blijkt ook uit het feit dat sindsdien niet of nauwelijks nog overtredingen zijn vastgesteld voor het naar beneden vallen van levende kuikens. [naam 1] had dus nog mogelijkheden om haar proces zodanig in te richten dat er geen kuikens in de container hoeven achter te blijven. Als er geen kuikens achterblijven, hoeven zij ook niet meegesleurd te worden en zullen ze ook niet op de grond vallen. Bovendien had [naam 1] mogelijkheden om de kuikens handmatig uit de container te verwijderen. Dit heeft zij nagelaten. Wat betreft de andere boetezaken is het juist dat aan [naam 1] gecommuniceerd is dat de dieren binnen twintig seconden een eigen plekje moeten kunnen vinden. De dumpband had te weinig oppervlakte om de dieren uit één container binnen afzienbare tijd, binnen twintig seconden dus, van een eigen plekje te kunnen voorzien. Dat de band leeg was op het moment van kantelen is niet relevant, omdat er op dat moment dieren uit tien containerladen (ruim 13 m²) worden gestort op een dumpbandoppervlak van circa 5 tot 7 m² in de kantelaar. Dat betekent dat de dieren onvoldoende ruimte hadden om een eigen plekje te hebben, ook niet na twintig seconden, en zelfs als de containers maar voor 75% beladen zouden zijn.
Wettelijk kader
5 Verordening 1099/2009 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 3
Algemene voorschriften voor het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten
1. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.
2. Voor de toepassing van lid 1 nemen bedrijfsexploitanten met name de noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat de dieren:
a. a) fysiek comfort en fysieke bescherming wordt geboden, met name doordat zij schoon worden gehouden, in een omgeving met adequate thermische omstandigheden die ook bescherming biedt tegen vallen of uitglijden;
b) beschermd zijn tegen letsel;
(…)
d) geen tekenen van vermijdbare pijn, angst of abnormaal gedrag vertonen;
(…)
f) niet in vermijdbaar contact komen met andere dieren die hun welzijn zouden kunnen schaden.”
Beoordeling door het College
6.1
Het College stelt voorop dat, gelet op de waarborgen die voortvloeien uit artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de bewijslast van de overtredingen rust op de minister als het bestuursorgaan dat de boetes heeft opgelegd. Beoordeeld moet dan ook worden of de minister buiten redelijke twijfel heeft vastgesteld dat [naam 1] de onder 1.3 genoemde overtredingen heeft begaan.
6.2
Voor het bewijs van de overtredingen steunt de minister op de in dertien rapporten van bevindingen beschreven waarnemingen die toezichthouders hebben gedaan tijdens inspecties in de periode van 15 maart 2017 tot en met 13 juli 2017. Zoals het College in onder meer zijn uitspraak van 18 april 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:195) heeft overwogen, mag een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een door een toezichthouder op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport van bevindingen, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het rapport weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Als het rapport van bevindingen, zoals hier voor een aantal rapporten van bevindingen het geval is, niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, komt aan de in het rapport vermelde feiten en omstandigheden daarmee minder bewijskracht toe dan wanneer deze zouden zijn opgenomen in een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dit betekent echter niet dat de minister de betreffende boetebesluiten niet (uitsluitend) op deze rapporten van bevindingen mocht baseren. Het College betrekt hierbij dat deze rapporten zijn opgesteld door een opgeleide toezichthouder, van wie niet is gebleken dat deze een belang heeft bij het onjuist vermelden van hetgeen hij heeft waargenomen.
6.3
In de dertien rapporten van bevindingen staan steeds één of twee van de volgende waarnemingen van een toezichthouder bij het kantelen van onbedwelmde kuikens:
  • na iedere kantelbeurt meerdere kuikens achtergebleven op de kleppen. Enkelen van hen werden hardhandig meegesleurd richting de ernaast gelegen reiniging en ontsmettingsmachine, één/enkelen viel(en) daarbij circa 2 meter omlaag en kwamen daarbij via de onderliggende kettingen en stalen frames terecht op de harde vloer;
  • de (gevallen) kuikens reacties vertoonden die tekenen zijn van pijn, spanning of lijden, namelijk: vleugel fladderen, worstelen om overeind te blijven of om op te staan (en een toename van vocalisatie in vergelijking met de situatie van rust voorafgaande aan het kantelen);
- op zodanige wijze op de lege dumpband gekanteld werd dat de kuikens uit één container op sommige plaatsen twee tot drie lagen dik op elkaar gestapeld werden. Ik zag dat er te weinig ruimte op de dumpband was voor de kuikens om ze allen een eigen plekje te geven.
6.4
In alle rapporten van bevindingen is steeds sprake van de waarneming onder het eerste gedachtestreepje of het derde gedachtestreepje. Vier rapporten van bevindingen bevatten de eerste waarneming en negen rapporten van bevindingen bevatten de derde waarneming. De tweede waarneming komt alleen voor in combinatie met de eerste of de derde waarneming. De minister heeft op zitting toegelicht dat de tweede waarneming alleen ondersteunend is aan de eerste of de derde waarneming en nadrukkelijk geen apart beboetbaar feit oplevert. Het College zal hierna beoordelen of de minister terecht op basis van de eerste dan wel de derde waarneming heeft geconcludeerd dat [naam 1] artikel 3, eerste lid en tweede lid, van Verordening 1099/2009 heeft overtreden.
6.5
Bij die beoordeling is van belang dat in overweging 2 van de preambule van Verordening 1099/2009 staat dat pijn, spanning of lijden als vermijdbaar beschouwd moeten worden als bedrijfsexploitanten of bij het doden van dieren betrokken personen een van de voorschriften van deze verordening overtreden of als zij weliswaar gebruikmaken van geoorloofde methoden, maar daarbij geen rekening houden met de optimale toepassing ervan met als gevolg dat zij door nalatigheid of bewust pijn, spanning of lijden bij de dieren veroorzaken. Gelet hierop bestond aanleiding te onderzoeken of het door [naam 1] gebruikte kantelsysteem optimaal wordt toegepast en of er in dat verband nog niet benutte mogelijkheden waren om verdere pijn, spanning of lijden te vermijden. Uitgangspunt hierbij is dat er op [naam 1] een vergaande verplichting rust om elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden te voorkomen (vergelijk de uitspraken van het College van 1 november 2022, ECLI:NL:CBB:2022:735 en van 2 juni 2020, ECLI:NL:CBB:2020:375).
Eerste waarneming: kuikens die op kleppen achterblijven en vervolgens op de grond vallen
7.1
[naam 1] heeft niet betwist dat het vallen van kuikens pijn, spanning of lijden oplevert. Niet is gebleken dat het niet mogelijk was om de kuikens – voordat de container naar de wasstraat werd verplaatst – van de kleppen te verwijderen, teneinde te voorkomen dat kuikens werden meegesleurd en vervolgens via kettingen of stalen frames op de grond vielen. Uit de door [naam 1] en Visser op de zitting gegeven toelichtingen blijkt dat er plateaus naast de kantelaar zijn bevestigd, waarop aan beide zijden van de kantelaar een medewerker kan staan om zo kuikens die zich aan de kleppen hebben vastgegrepen – handmatig – een zetje te geven, zodat de kuikens alsnog op de dumpband terechtkomen. Als de medewerker met zijn arm het kuiken niet kan bereiken, kan hij gebruikmaken van een stok met een haak, de zogenoemde verlengde arm, om het kuiken een zetje te geven. Op de zitting is toegelicht dat de verlengde arm hiervoor wordt gebruikt en niet om een dier dat uit de container valt op te pakken, zoals het College in de uitspraak van 22 oktober 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:729, onder 5.4) opmaakte uit informatie die daarover ter zitting was gegeven. Ook bestaat de mogelijkheid om het proces stil te zetten, door een knop in te drukken. Dat deze handeling bedrijfseconomisch gezien ongunstig is, is geen afdoende reden om hier geen gebruik van te maken. Uit de omstandigheid dat kuikens zijn meegesleurd en zijn gevallen, blijkt dat [naam 1] de mogelijkheid om de kuikens tijdig van de kleppen te verwijderen niet heeft benut. Dat naast artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 ook sprake is van overtreding van het tweede lid, aanhef en onder a, b en d, van Verordening 1099/2009 vloeit voort uit de waarnemingen in de rapporten van bevindingen. Dit betekent dat de minister terecht heeft vastgesteld dat in deze situaties sprake is van overtredingen van artikel 3, eerste lid, en artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, b en d, van Verordening 1099/2009.
Derde waarneming: kuikens die twee tot drie lagen dik gestapeld op de dumpband liggen
7.2
In de uitspraak van het College van 2 juli 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:431) had de toezichthouder waargenomen dat kuikens tijdens het kantelen uit één container op sommige plaatsen twee tot drie lagen dik op elkaar gestapeld lagen en dat het geruime tijd duurde voordat de kuikens een eigen plek op de dumpband hadden gevonden. Het College oordeelde dat in die situatie aannemelijk is dat sprake was van pijn, spanning of lijden. Deze waarneming komt overeen met de derde waarneming in deze zaak. [naam 1] heeft ook niet betwist dat de derde waarneming pijn, spanning of lijden bij de kuikens oplevert. Uit de stukken die [naam 1] heeft ingebracht, blijkt dat zij op 1 juli 2017 de transportband heeft vervangen door een ruwere versie. Deze datum is gelegen na de data van de overtredingen die hier aan de orde zijn en die plaatsvonden in de periode van 8 juni 2017 tot en met 27 juni 2017. Vervolgens zijn ook nog een tweede en een derde transportband geplaatst. Op zitting heeft de minister bevestigd dat met deze aanpassingen de oppervlakte die de kuikens tot hun beschikking hadden, werd vergroot waardoor zij de mogelijkheid hadden om een eigen plekje te vinden. Daaruit blijkt dat er ten tijde van de overtredingen een mogelijkheid bestond die pijn, spanning en lijden kon voorkomen, maar die nog niet was benut. Dit maakt dat [naam 1] ten tijde van de overtredingen in deze zaak niet de meest optimale toepassing aan het kantelproces heeft gegeven.
7.3
De door [naam 1] genoemde streeftijd van twintig seconden staat in een brief van de minister van 27 juli 2017. In deze brief staan werkafspraken, waaronder de werkafspraak dat [naam 1] onderzoekt op welke wijze zij ervoor kan zorgen dat de kuikens na het kantelen binnen afzienbare tijd een eigen plekje op de afvoerband krijgen. Op basis van zijn ervaringen houdt de minister als afzienbare tijd een streeftijd van twintig seconden aan. Deze brief met werkafspraken dateert van na het moment waarop de nieuwe transportbanden waren geplaatst en dateert ook van na de overtredingen. Hierdoor kan de werkafspraak over de streeftijd van twintig seconden geen rol spelen bij de vraag of [naam 1] ten tijde van de overtredingen de meest optimale toepassing heeft gegeven aan het kantelproces. Dat naast artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 ook sprake is van overtreding van het tweede lid, aanhef en onder a, b, d en f, van Verordening 1099/2009 vloeit voort uit de waarnemingen in de rapporten van bevindingen en uit de toelichting van de minister op zitting dat de kuikens, als ze op elkaar gestapeld liggen, zich afzetten waarbij zij hun nagels in elkaar zetten. Dit betekent dat de minister terecht heeft vastgesteld dat in deze situaties sprake is van overtredingen van artikel 3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, b, d en f, van Verordening 1099/2009.
8.1
Het College komt – net als de rechtbank – tot de conclusie dat minister buiten redelijke twijfel heeft vastgesteld dat [naam 1] de onder 1.3 genoemde overtredingen heeft begaan.
8.2
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister bevoegd was om [naam 1] dertien boetes op te leggen. [naam 1] heeft niet bestreden dat de minister gebruik mocht maken van de bevoegdheid om in deze gevallen boetes op te leggen. Ook de hoogte van de boetes heeft zij niet bestreden.
Overschrijding redelijke termijn
9.1
[naam 1] heeft verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Op de zitting heeft [naam 1] het oordeel van de rechtbank daarover niet bestreden. Het College zal hieronder beoordelen of [naam 1] recht heeft op een aanvullende schadevergoeding wegens een verdere overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Het College heeft de Staat daarom aangemerkt als partij. Omdat het in dit geval gaat om bestraffende sancties zal het College het verzoek van [naam 1] opvatten als een verzoek tot compensatie door middel van verdere matiging van de opgelegde boetes. Het College overweegt daarover het volgende.
9.2
In boetezaken als deze geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties (bezwaar, beroep en hoger beroep) in beginsel is overschreden als die procedure in haar geheel langer duurt dan vier jaar. Verder geldt als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als niet binnen twee jaar, nadat de termijn is aangevangen, door de rechtbank uitspraak is gedaan. De redelijke termijn van de behandeling in hoger beroep dient ook op twee jaar te worden gesteld, zodat de redelijke termijn derhalve in totaal vier jaar beslaat. De redelijke termijn begint op het moment waarop een handeling wordt verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een procedure inzake een bestuurlijke boete in gang wordt gezet. De in aanmerking te nemen termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure over het geschil dat de betrokkene en het bestuursorgaan verdeeld houdt.
9.3
In gevallen waarin de redelijke termijn met niet meer dan zes maanden is overschreden, wordt de boete in de regel verminderd met 5%. In geval van een overschrijding van meer dan zes maanden, maar niet meer dan twaalf maanden ligt een vermindering met 10% met een maximum van € 2.500,- in de rede. In de gevallen waarin de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden is overschreden, handelt het College naar bevind van zaken.
9.4
In boetezaak 201702504 is de redelijke termijn aangevangen op 28 april 2017, de datum waarop het voornemen is uitgebracht. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met 4 jaar en 2 maanden overschreden. De rechtbank heeft de boete in deze boetezaak met 20% gematigd tot een bedrag van € 2.000,-.
9.5
In boetezaken 201704221, 201704361, 201704364, 201704534, 201704539 en 201704540 is de redelijke termijn aangevangen met de voornemens van 4 juli 2017. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met 3 jaar en 11 maanden overschreden. De rechtbank heeft de boete in deze boetezaken met 15% gematigd tot een bedrag van € 2.125,-.
9.6
In boetezaak 201704725 is de redelijke termijn aangevangen met het voornemen van 10 juli 2017. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met 3 jaar en 11 maanden overschreden. De rechtbank heeft de boete in deze boetezaken met 15% gematigd tot een bedrag van € 2.125,-.
9.7
In boetezaken 201705074 en 201705075 is de redelijke termijn aangevangen met de voornemens van 2 augustus 2017. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met 3 jaar en 11 maanden overschreden. De rechtbank heeft de boete in deze boetezaken met 15% gematigd tot een bedrag van € 2.125,-.
9.8
In boetezaak 201705294 is de redelijke termijn aangevangen met het voornemen van 7 augustus 2017. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met 3 jaar en 10 maanden overschreden. De rechtbank heeft de boete in deze boetezaken met 15% gematigd tot een bedrag van € 2.125,-.
9.9
Tenslotte is in boetezaken 201705760 en 201705763 de redelijke termijn aangevangen met de voornemens van 30 augustus 2017. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met 3 jaar en 10 maanden overschreden. De rechtbank heeft de boete in deze boetezaken met 15% gematigd tot een bedrag van € 2.125,-.
9.1
Het College ziet reden om naar bevind van zaken deze dertien boetes verder te matigen met 15% tot een bedrag van € 1.625,- in boetezaak 201702504 en € 1.750,- in de overige twaalf boetezaken. Het College neemt hierbij in aanmerking dat – zoals [naam 1] op zitting ook heeft erkend – een deel van de overschrijding in hoger beroep kan worden toegerekend aan [naam 1] , vanwege een drietal verzoeken om een andere zittingsdatum in hoger beroep.
Slotsom
10 Het hoger beroep slaagt niet. Het College zal de aangevallen uitspraak in verband met de verdere overschrijding van de redelijke termijn vernietigen voor zover het de hoogte van de boetes betreft. Het College zal het boetebedrag vaststellen op € 1.625,- in de boetezaak 201702504 en op € 1.750,- voor de andere twaalf boetezaken. De rechtbank had al in zoverre het bestreden besluit vernietigd en de primaire boetebesluiten herroepen. Het College zal in aanvulling daarop bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Het College zal de aangevallen uitspraak voor het overige bevestigen.
Proceskosten en griffierecht
11 Nu de verdere overschrijding van de redelijke termijn is veroorzaakt door de duur van de behandeling bij het College, zal de Staat veroordeeld worden in de door [naam 1] gemaakte proceskosten voor het doen van het verzoek om matiging van de boetes wegens het overschrijden van de redelijke termijn. Het College stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 453,50 (één punt met een wegingsfactor van 0,5 en een waarde van € 907,-). Het College zal met toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb bepalen dat de griffier aan [naam 1] het door haar betaalde griffierecht van € 541,- voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.

Beslissing

Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het de hoogte van de boetes betreft;
- stelt het bedrag van de boete in de boetezaak 201702504 vast op € 1.625,-;
- stelt het bedrag van de boetes in de boetezaken 201704221, 201704361, 201704364, 201704534, 201704539, 201704540, 201704725, 201705074, 201705075, 201705294, 201705760 en 201705763 vast op € 1.750,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van € 453,50;
  • bepaalt dat de griffier van het College het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 541,- aan [naam 1] terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. M.P. Glerum en mr. M.L. Noort, in aanwezigheid van mr. C.D.V. Efstratiades, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. C.D.V. Efstratiades