In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 juni 2025, wordt het beroep van een onderneming tegen een besluit van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur behandeld. De onderneming had subsidie aangevraagd voor de sanering van een vissersvaartuig op basis van de Tijdelijke subsidieregeling vermindering gevolgen Brexit voor de visserij. De minister verleende de subsidie, maar stelde ook dat de contingenten, die aan het vaartuig waren verbonden, zouden vervallen. De onderneming betoogde dat het vervallen van de contingenten in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en dat zij recht had op schadevergoeding. Het College oordeelde dat de contingenten als eigendom moeten worden aangemerkt, maar dat er geen sprake was van ontneming door de overheid, aangezien het vervallen van de contingenten een gevolg was van de deelname aan de subsidieregeling. Het College concludeerde dat de onderneming geen aanspraak kon maken op schadevergoeding en dat de bepalingen van de regeling niet in strijd waren met het égalitébeginsel, het evenredigheidsbeginsel of het gelijkheidsbeginsel. Het beroep werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.