In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 30 juni 2025, worden de beroepen van een visserijonderneming tegen besluiten van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur behandeld. De onderneming had subsidies aangevraagd voor de sanering van vissersvaartuigen op basis van de Tijdelijke subsidieregeling vermindering gevolgen Brexit voor de visserij. De minister had op 10 februari 2023 subsidies verleend, die op 11 augustus 2023 werden vastgesteld. De onderneming stelde dat de minister in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden handelde door de contingenten te laten vervallen zonder schadevergoeding. Het College oordeelde dat de contingenten als eigendom moeten worden aangemerkt, maar dat het vervallen daarvan een gevolg was van de deelname aan de subsidieregeling, en dus geen ontneming door de overheid was. De beroepen werden ongegrond verklaard, omdat de onderneming zelf had gekozen voor deelname aan de regeling en de gevolgen daarvan had moeten overzien. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.