ECLI:NL:CBB:2025:390

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
23/803, 23/804, 24/705 en 24/706
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van energie-investeringsaftrek voor warmtenetten en systemen voor afvalwarmte

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 22 juli 2025, zijn de beroepen van N.V. HVC tegen de weigering van de minister van Klimaat en Groene Groei om energie-investeringsaftrekken (EIA-verklaringen) af te geven voor investeringen in warmtenetten en systemen voor afvalwarmte ongegrond verklaard. De minister had eerder geweigerd EIA-verklaringen af te geven voor investeringen in warmtenetten in Zwijndrecht en Hendrik-Ido-Ambacht, omdat deze bij ingebruikname niet voldeden aan de norm dat ten minste 70% van de energie-inhoud afkomstig moest zijn van duurzame bronnen. De onderneming betoogde dat de regelgeving zo moest worden geïnterpreteerd dat de norm over de gehele levensduur van het systeem moest worden beoordeeld, maar het College oordeelde dat de minister de regelgeving correct had geïnterpreteerd. De investeringen in de warmtenetten waren bij ingebruikname nog niet aan de norm voldaan, omdat ze eerst op gasgestookte bronnen waren aangesloten. Het College concludeerde dat de minister terecht de EIA-verklaringen had geweigerd, en dat er geen aanknopingspunten waren voor de door de onderneming voorgestane uitleg van de regelgeving. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van de voorwaarden voor energie-investeringsaftrekken en de noodzaak voor investeringen om bij ingebruikname aan de gestelde normen te voldoen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/803, 23/804, 24/705 en 24/706

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juli 2025 in de zaken tussen

N.V. HVC, te Alkmaar (onderneming)

(gemachtigde: mr. J. Dijkgraaf)
en

de minister van Klimaat en Groene Groei

(gemachtigden: mr. C. Cromheecke en mr. G.C. Koren-Knol)

Procesverloop

Zaaknummer 23/803 – aanvraag warmtenet Zwijndrecht
Met het besluit van 24 juni 2022 (weigeringsbesluit) heeft de minister geweigerd een verklaring energie-investeringsaftrek (EIA-verklaring) af te geven voor de investering van € 72.122,- in het door de onderneming aangemelde bedrijfsmiddel warmtenet.
Met het besluit van 6 februari 2023 (bestreden besluit 1) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
Zaaknummer 23/804 – aanvraag warmtenet Hendrik Ido Ambacht
Met het besluit van 24 juni 2022 heeft de minister geweigerd een EIA-verklaring af te geven voor de investering van € 598.139,- in het door de onderneming aangemelde bedrijfsmiddel warmtenet.
Met het besluit van 6 februari 2023 (bestreden besluit 2) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
Zaaknummer 24/705 – aanvraag systeem voor afvalwarmte Dordrecht en Sliedrecht
Met het besluit van 9 november 2023 heeft de minister besloten om een EIA-verklaring af te geven voor de investering van € 1.287.035,- van de aangevraagde investering van € 4.639.927,- in het door de onderneming aangemelde bedrijfsmiddel benutting van afvalwarmte.
Met het besluit van 4 juli 2024 (bestreden besluit 3) heeft de minister besloten om het bezwaar van de onderneming gegrond te verklaren, dat besluit gedeeltelijk te herroepen en een aanvullende EIA-verklaring af te geven van € 137.774,45.
Zaaknummer 24/706 – aanvraag systeem voor afvalwarmte Dordrecht en Sliedrecht
Met het besluit van 25 januari 2024 heeft de minister besloten om een EIA-verklaring af te geven voor de investering van € 1.483.842,- van de aangevraagde investering van € 2.970.381,- in het door de onderneming aangemelde bedrijfsmiddel systeem voor benutting van afvalwarmte.
Met het besluit van 4 juli 2024 (bestreden besluit 4) heeft de minister besloten om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, dat besluit gedeeltelijk te herroepen en een aanvullende EIA-verklaring af te geven van € 371.314,61.
Alle zaken
De onderneming heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft verweerschriften ingediend.
De onderneming heeft nadere stukken ingediend.
De zitting was op 23 april 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] namens de onderneming, en de gemachtigden van partijen.

Overwegingen

Aanleiding voor de procedure
1.1
De onderneming is een afvalverwerker en warmteleverancier die (afval)warmte via warmtenetten aan woningen en andere gebouwen levert. De onderneming heeft energie-investeringen gedaan in warmtenetten en systemen voor benutting van afvalwarmte (warmtenet) in Dordrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Sliedrecht en Zwijndrecht.
1.2
De onderneming heeft deze investeringen gemeld onder de codes 270202 (warmtenet) en 210803 (systeem voor benutting van afvalwarmte) van de Energielijsten 2022 en 2023 om een EIA-verklaring als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) van de minister te verkrijgen.
1.3
De minister heeft een deel van de gevraagde EIA-verklaringen afgewezen, omdat onderdelen van de warmtenetten bij de ingebruikname niet aan de norm voldoen dat de warmtenetten voor ten minste 70% van de energie-inhoud gevoed worden door in de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 (Uitvoeringsregeling) genoemde duurzame (warmte)bronnen. De onderneming sluit die onderdelen van de warmtenetten namelijk eerst aan op een gasgestookte bron en het is volgens de minister onzeker wanneer die op de in de Uitvoeringsregeling genoemde duurzame (warmte)bronnen zullen worden aangesloten.
Standpunten van partijen
2 De onderneming voert aan dat de minister een onjuist toetsingskader hanteert. Zij betoogt dat de regelgeving zo moet worden uitgelegd dat op het moment van de melding van de investering aannemelijk moet zijn dat gedurende de looptijd van het systeem aan de
70%-norm wordt voldaan. De onderneming vindt dat over de gehele levensduur van het warmtenet moet worden gerekend dan wel over een representatieve periode. De uitleg van de minister van de regelgeving is volgens de onderneming niet reëel. De opstartfase van een warmtenet kent financiële en praktische hobbels waardoor woningen en gebouwen eerst afzonderlijk gefaseerd worden aangesloten. Het is pas rendabel en praktisch mogelijk om gebouwen aan te sluiten op andere, duurzame warmtebronnen dan de gasgestookte bron nadat voldoende gebouwen zijn aangesloten.
3 De minister heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zijn stellingen zullen, voor zover nodig, hierna bij de beoordeling worden besproken.
Beoordeling door het College
4.1
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4.2
De energie-investeringsaftrek vindt zijn grondslag in artikel 3.42 van de Wet IB 2001 en de uitvoeringsregeling. Ingevolge artikel 2 van de Uitvoeringsregeling worden als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de Wet IB 2001 aangewezen de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, opgenomen in de bijlage bij deze regeling, mits het bedrijfsmiddel of het onderdeel in overeenstemming is met de bestemming voor zover aangegeven in de bijlage, niet eerder is gebruikt en bestaat uit de in die bijlage genoemde bestanddelen en de locatie waarop het bedrijfsmiddel in gebruik wordt genomen bekend is.
4.3
De Bijlage behorende bij artikel 2 van de Uitvoeringsregeling stelt als voorwaarde voor deze investeringen dat een warmtenet respectievelijk een systeem voor afvalwarmte voor tenminste 70% van de energie-inhoud de in de regeling genoemde warmtebronnen gebruikt:
Code 270202 – artikel 1, onder F, 2.1.B.1. lid 2
2. Hierbij geldt dat: […] het systeem voor tenminste 70% van de energie-inhoud gebruik dient te maken van warmte uit een van de volgende bronnen: warmte-kracht-koppeling (WKK) gevoed door biomassa of groengas, afvalwarmte, afvalverbrandingsinstallaties, hernieuwbare energiebronnen, restwarmte uit processen, power to heat, warmte- koudeopslag (WKO); en […]
Code 210803 – artikel 1, onder A., 3.2.1.A. lid 2
2. Hierbij geldt dat: […] het systeem voor benutting van afvalwarmte voor tenminste 70% van de energie-inhoud gebruik dient te maken van afvalwarmte of voor tenminste 70% van de energie-inhoud gebruik te maken van afvalwarmte gecombineerd met duurzame warmte; en […].
4.4
Naar het oordeel van het College legt de minister deze regelgeving juist uit door bij de melding te beoordelen of de investeringen gedaan worden in warmtenetten die bij de ingebruikname daarvan aan de 70%-norm voldoen. Die uitleg komt overeen met de hiervoor aangehaalde formulering van de voorwaarden in de Uitvoeringsregeling. De tekst van de bepalingen is duidelijk en laat geen ruimte voor de door de onderneming voorgestane uitleg om over een langere periode te berekenen of het warmtenet voor tenminste 70% gebruikmaakt van de genoemde warmtebronnen. Er zijn geen aanknopingspunten dat een gemiddeld verbruik daarbij van belang is. In de (toelichting op de) Uitvoeringsregeling en de daaraan ten grondslag liggende wet- en regelgeving staat niet dat de minister het gemiddelde verbruik van (warmte)bronnen die hier aan de orde zijn over een langere periode kan beoordelen. Als de regelgever voor die bronnen een gemiddeld gebruik had willen hanteren, dan was de voorwaarde voor die investeringen anders geformuleerd dan nu het geval is. De regelgever heeft bij (sommige) andere energie-investeringen in bedrijfsmiddelen wel expliciet rekening gehouden met een gemiddelde energiebesparing over een langere periode, maar dat betekent niet dat dit ook voor de warmtenetten geldt die hier aan de orde zijn. Dat het, zoals de onderneming aanvoert, door de opstartfase van een nieuw warmtenet moeilijk is om al bij ingebruikname aan de 70%-norm te voldoen, kan er dan ook niet toe leiden dat de minister de Uitvoeringsregeling anders moet uitleggen dan hij heeft gedaan. Bovendien heeft de minister daarover toegelicht dat er ook investeringen in warmtenetten zijn, waaronder ook het warmtenet van de onderneming in Dordrecht, die wel in aanmerking zijn gekomen voor EIA-verklaringen. Aan het verzoek van de onderneming om een oordeel te geven over de benodigde informatieverstrekking in het kader van de aanvraag van een EIA-verklaring gaat het College voorbij, omdat een geschil daarover niet ter beoordeling voor ligt.
4.5
Niet in geschil is dat de onderneming de afgewezen onderdelen van de warmtenetten bij de ingebruikname eerst op gasgestookte bronnen heeft aangesloten of zal aansluiten. Daarom voldoen deze investeringen niet aan de voorwaarde dat bij de ingebruikname aan de 70%-norm wordt voldaan. De minister heeft de afgifte van de EIA-verklaringen voor deze onderdelen daarom terecht geweigerd.
Slotsom
5 De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. M.L. Noort en mr. A. van Gijzen, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.
w.g. A. Venekamp w.g. M. Ettema
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en de minister van Klimaat en Groene Groei beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van de begrippen investeren en bedrijfsmiddelen (artikel 3.42, achtste lid, van de Wet IB 2001).
Bijlage
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 3.42, eerste, tweede en zevende lid,
1. Indien in een kalenderjaar in een onderneming die de ondernemer voor eigen
rekening drijft, wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen wordt een in het derde lid aangewezen percentage van het bedrag aan energieinvesteringen ten laste gebracht van de winst over dat jaar (energieinvesteringsaftrek).
2. Energie-investeringen zijn investeringen die door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat in overeenstemming met Onze Minister en na overleg met Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij ministeriële regeling zijn aangewezen als investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie.
7. Bij ministeriële regeling kunnen door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat in overeenstemming met Onze Minister:
a. regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde verklaring en
b. regels worden gesteld met betrekking tot het zesde lid.
Artikel 3.44, eerste lid,
1. Indien bij het einde van het kalenderjaar het bedrijfsmiddel nog niet in gebruik is genomen en de investeringsaftrek zou uitgaan boven wat bij het einde van dat kalenderjaar ter zake van de investering is betaald, wordt in afwijking in zoverre van de artikelen 3.41, 3.42 en 3.42a een bedrag gelijk aan de betaling in aanmerking genomen en wordt het meerdere in aanmerking genomen in de volgende kalenderjaren en wel voorzover betalingen plaatsvinden, maar niet later dan in het kalenderjaar waarin het bedrijfsmiddel in gebruik wordt genomen.
Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001
Artikel 2, aanhef,
Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden aangewezen de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, opgenomen in de bijlage bij deze regeling, mits het bedrijfsmiddel of het onderdeel in overeenstemming is met de bestemming voor zover aangegeven in de bijlage, niet eerder is gebruikt en bestaat uit de in die bijlage genoemde bestanddelen en de locatie waarop het bedrijfsmiddel in gebruik wordt genomen bekend is, en: […].
Artikel 3, eerste lid,
1. De aanmelding bedoeld in artikel 3.42, zesde lid, van de wet van de aangegane verplichtingen of de gemaakte voortbrengingskosten ter zake van een investering als bedoeld in artikel 2 moet binnen een termijn van drie maanden plaats vinden. Deze termijn vangt aan:
a. met betrekking tot verplichtingen: bij het aangaan van de verplichtingen;
b. met betrekking tot voortbrengingskosten: bij de aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de kosten zijn gemaakt of, indien het bedrijfsmiddel of onderdeel ter zake waarvan de kosten zijn gemaakt in het kalenderkwartaal in gebruik is genomen, bij de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel respectievelijk het onderdeel.
Bijlage behorende bij artikel 2 van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001
Artikel 1
Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden aangemerkt:
Artikel 1, categorie A, code 3.2.1.A., voor zover relevant,
Warmtehergebruik door:
1. Systeem voor benutting van afvalwarmte voor het lokaal verwarmen van gebouwen, en bestaande uit: afvalwarmtetransportleiding, warmtewisselaar bij de afvalwarmtebron, (eventueel) warmtewisselaar tussen afvalwarmtetransportleiding en afgiftenet.
2. Hierbij geldt dat:
[…]
• het systeem voor benutting van afvalwarmte voor tenminste 70% van de energie-inhoud gebruik dient te maken van afvalwarmte of voor tenminste 70% van de energie-inhoud gebruik te maken van afvalwarmte gecombineerd met duurzame warmte; en
[…].
Artikel 1, categorie F, code 2.1.B., voor zover relevant,
Het verminderen van het gebruik van aardgas door:
2.1.B. Warmte- en/of koudenet voor het uitkoppelen bij de bron en het transporteren van warmte of koude voor het verwarmen of koelen van gebouwen en/of processen, en bestaande uit: warmte- of koudetransportleiding, (eventueel) warmtewisselaar bij de warmte- of koudebron, (eventueel) warmte- of koudedistributienet, (eventueel) warmtewisselaar tussen warmte- of koudedistributienet en afgiftenet, (eventueel) afleverset, (eventueel) absorptiekoelmachine.
2. Hierbij geldt dat:
[…]
 het systeem voor tenminste 70% van de energie-inhoud gebruik dient te maken van warmte uit een van de volgende bronnen: warmte-kracht-koppeling (WKK) gevoed door biomassa of groengas, afvalverbrandingsinstallaties, hernieuwbare energiebronnen, restwarmte uit processen, power to heat, warmte- koudeopslag (WKO);
[…].