In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een bestuurlijke boete opgelegd aan een akkerbouw- en veeteeltbedrijf wegens overtredingen van de Meststoffenwet (Msw) in 2019. De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur had een boete van € 88.884,- opgelegd omdat het bedrijf de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen had overschreden. Het bedrijf had in 2019 een eindvoorraad van 1.700 ton opgegeven, maar stelde dat de werkelijke eindvoorraad 3.700 ton was. De rechtbank Noord-Nederland had de boete gematigd tot € 44.442,- omdat deze volgens het beleid van de minister in aanmerking kwam voor vermindering.
In hoger beroep heeft het College geoordeeld dat de minister terecht is uitgegaan van de op het controleformulier vermelde eindvoorraad van 1.700 ton. Het College oordeelde dat het bedrijf onvoldoende betrouwbare gegevens had overgelegd om aan te tonen dat de oorspronkelijke gegevens niet correct waren. De rechtbank had de boete gematigd, maar het College heeft de hoogte van de boete opnieuw beoordeeld in het licht van de redelijke termijn. Het College heeft vastgesteld dat de redelijke termijn was overschreden en heeft de boete verlaagd tot € 41.942,-. De uitspraak van de rechtbank is voor het overige bevestigd.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van landbouwers onder de Meststoffenwet en de noodzaak om betrouwbare gegevens te overleggen bij controles. Het College heeft ook de procedurele aspecten van de redelijke termijn in boetezaken behandeld, wat leidt tot een vermindering van de boete.