ECLI:NL:CBB:2025:4

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
23/1273, 23/1274, 23/1275 en 23/1276
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaarschriften inzake subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 14 januari 2025, worden de beroepen van een ondernemer tegen de besluiten van de minister van Economische Zaken behandeld. De ondernemer had bezwaar gemaakt tegen de vaststellingsbesluiten van de minister, die de subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 had vastgesteld op € 0,-. De ondernemer stelde dat zijn boekhouder de bezwaarschriften niet tijdig had ingediend vanwege achterstanden door de coronacrisis en een echtscheidingsprocedure. Het College oordeelt dat deze omstandigheden niet als bijzondere persoonlijke omstandigheden kunnen worden aangemerkt die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. De ondernemer had zijn administratie aan de boekhouder toevertrouwd, en het College stelt dat het handelen van de boekhouder voor risico van de ondernemer komt. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar, en de beroepen worden ongegrond verklaard. Het College komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vaststellingsbesluiten, omdat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De uitspraak benadrukt dat de financiële gevolgen voor de ondernemer geen rol spelen bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijdingen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn gehoord tijdens de zitting op 5 december 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/1273, 23/1274, 23/1275 en 23/1276

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaken tussen

[naam 1] , voorheen handelend onder de naam [naam 2], te [plaats] (ondernemer)
(gemachtigde: mr. Y. Wong)
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: W. Dam en A.M.D. Dijkstra)

Procesverloop

23.1273, 23/1274 en 23/1275Met de besluiten van 28 juni 2022, 7 juli 2022 en 6 augustus 2022 (vaststellingsbesluiten 1, 2 en 3) heeft de minister de aan de ondernemer op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 en de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) verleende subsidie voor de periode juni tot en met september van 2020, het vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 vastgesteld op € 0,-. Ook heeft de minister de betaalde voorschotten teruggevorderd.

Met de drie afzonderlijke besluiten van 24 april 2023 (bestreden besluiten 1, 2 en 3) heeft de minister de bezwaren van de ondernemer niet-ontvankelijk verklaard.
23/1276
Met het besluit van 11 augustus 2022 (vaststellingsbesluit 4) heeft de minister de aan de ondernemer op grond van de TVL verleende subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 vastgesteld op € 4.254,75.
Met het besluit van 26 april 2023 (bestreden besluit 4) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer tegen vaststellingsbesluit 4 ongegrond verklaard.
In alle zaken
De ondernemer heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 5 december 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen de ondernemer, bijgestaan door zijn gemachtigde, de partner van de ondernemer, [naam 3] , en de gemachtigden van de minister.
Overwegingen1 Met de bestreden besluiten 1, 2 en 3 heeft de minister de bezwaren tegen de vaststellingsbesluiten 1, 2 en 3 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaarschriften niet tijdig zijn ingediend en de termijnoverschrijdingen niet verschoonbaar zijn.
2 Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt, in samenhang met artikel 6:7 van de Awb, dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar. Dat de ondernemer na afloop van de bezwaartermijn bezwaar heeft gemaakt, is niet in geschil.
3
De ondernemer heeft op de zitting toegelicht dat hij zijn administratie had overgelaten aan zijn boekhouder. Zijn boekhouder had tijdens de bezwaartermijnen te maken met achterstanden als gevolg van de coronacrisis en hij werd geconfronteerd met een echtscheidingsprocedure. Hierdoor kon de boekhouder niet tijdig bezwaar maken tegen de vaststellingsbesluiten. De ondernemer stelt dat de besluiten grote financiële gevolgen voor hem hebben.
4
Voor het kader voor de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding in het algemeen verwijst het College naar de uitspraak van (de grote kamer van) het College van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31). Onder 5.2 van deze uitspraak heeft het College uiteengezet dat als de belanghebbende gedurende (een deel van) de overschreden bezwaar- of beroepstermijn werd bijgestaan door een ander, geldt dat het handelen van de bijstandsverlener in beginsel voor risico van de indiener komt. Bij het beoordelen van de verschoonbaarheid in geval van een beroep op bijzondere omstandigheden aan de zijde van de bijstandsverlener worden in deze situatie dezelfde criteria gehanteerd als in de op het individuele geval gerichte, contextuele benadering voor het handelen of nalaten van de betrokkene zelf.
5 Het College is van oordeel dat de omstandigheid dat de boekhouder de bezwaarschriften niet tijdig heeft ingediend, voor risico van de ondernemer komt. Achterstanden als gevolg van de coronacrisis en een echtscheidingsprocedure zijn geen zodanig bijzondere persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de boekhouder die maken dat in dit geval het handelen van de boekhouder niet voor risico van de ondernemer komt en dat de termijnoverschrijdingen verschoonbaar zijn. Het feit dat de besluiten ingrijpend zijn van aard, dan wel grote financiële gevolgen hebben voor de ondernemer, speelt geen rol bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijdingen (vergelijk (onder 2.2) van de onder 4 genoemde uitspraak van 30 januari 2024).
6 Het College oordeelt verder dat de ondernemer geen geslaagd beroep op het rechtzekerheidsbeginsel kan doen. Als de minister een termijnoverschrijding één keer op grond van artikel 6:11 verschoonbaar heeft bevonden en het bezwaar daarom toen niet niet-ontvankelijk is verklaard, is het in beginsel niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel om dat in de andere subsidieperioden niet te doen (vergelijk (onder 2.7 van) de uitspraak van het College van 21 mei 2024, ECLI:NL:CBB:2024:341). Dat is hier het geval.
7 Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de minister de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen in de zaken 23/1273, 23/1274, 23/1275 zijn ongegrond en het College komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vaststellingsbesluiten 1, 2 en 3.
8 Het beroep in de zaak 23/1276 is ook ongegrond. De ondernemer heeft, zoals hij ook op de zitting heeft bevestigd, geen gronden aangevoerd die leiden tot het oordeel dat bestreden besluit 4 onjuist is.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. I.E. van de Geest, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. I.E. van de Geest