ECLI:NL:CBB:2025:598

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
24/842
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tuchtklacht tegen accountant met betrekking tot procesopstelling en misleiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [naam 1] tegen de uitspraak van de accountantskamer van 27 augustus 2024, waarin een tweede tuchtklacht tegen accountant [naam 2] werd behandeld. De klacht betreft de procesopstelling van [naam 2] in de eerste tuchtklachtprocedure, waarbij [naam 1] stelt dat [naam 2] de accountantskamer en het College bewust heeft misleid. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven overweegt dat over gedragingen die al eerder zijn beoordeeld in de eerste tuchtklachtprocedure, geen nieuwe klachten kunnen worden ingediend. Het College concludeert dat de argumenten en bewijsstukken die [naam 1] aanvoert ter onderbouwing van de gestelde misleiding, niet voldoende zijn om het handelen van [naam 2] tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten. Het College verklaart het hoger beroep ongegrond, waarmee de eerdere uitspraak van de accountantskamer in stand blijft. De uitspraak is gedaan op 11 november 2025.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/842
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 november 2025 op het hoger beroep van:

[naam 1] B.V., te [woonplaats] ([naam 1])

(gemachtigde: B.C. Janssen AA)
tegen de uitspraak van de accountantskamer van 27 augustus 2024 waarbij is beslist op een klacht, ingediend door [naam 1] tegen

[naam 2] ([naam 2])

(gemachtigde: mr. J.J. Vetter)

Procesverloop in hoger beroep

[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 27 augustus 2024 met nummer 24/2183 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2024:63). Deze uitspraak is hersteld met de uitspraak van 28 augustus 2024 met nummer 24/2183 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2024:64).

[naam 2] heeft een schriftelijke reactie op het hogerberoepschrift gegeven.

[naam 1] heeft nadere stukken ingezonden.
De zitting was op 14 augustus 2025. Aan de zitting hebben de gemachtigde van [naam 1], en
[naam 2], bijgestaan door zijn gemachtigde, deelgenomen.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de uitspraak van de accountantskamer. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Op een door [naam 1] tegen [naam 2] in zijn hoedanigheid van klachtbehandelaar bij het toenmalige [naam 3] ([naam 3]) op 1 april 2020 ingediende klacht (hierna ook: eerste tuchtklacht) heeft de accountantskamer met de uitspraak van 21 augustus 2020 met nummer 20/710 Wtra AK (ECLI:NL:TACAKN:2020:54) beslist. De accountantskamer heeft de eerste tuchtklacht deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Het College heeft het tegen die uitspraak door [naam 1] ingestelde hoger beroep met zijn uitspraak van 19 december 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:703) ongegrond verklaard.
1.3
Op 20 maart 2024 heeft [naam 1] opnieuw een klacht tegen [naam 2] bij de accountantskamer ingediend (hierna ook: tweede tuchtklacht). Deze tweede tuchtklacht gaat over de procesopstelling van [naam 2] in de eerste tuchtklachtprocedure bij de accountantskamer en bij het College. De accountantskamer heeft met de bestreden uitspraak van 27 augustus 2024 op de tweede tuchtklacht beslist.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1
De accountantskamer heeft allereerst geoordeeld dat [naam 1] niet kan worden ontvangen in haar verzoek aan de accountantskamer om zich – als dat mogelijk is – nogmaals uit te laten over het handelen van [naam 2] als klachtbehandelaar. Dit zou namelijk in strijd zijn met het uit de beginselen van een behoorlijke tuchtprocesorde voortvloeiende ne bis in idem-beginsel, omdat die gedraging reeds onderwerp van een eerdere tuchtrechtelijke uitspraak is geweest. De accountantskamer heeft de klacht van [naam 1] in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.
2.2
De accountantskamer heeft verder geoordeeld dat zij wel toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen a en b, nu die klachtonderdelen gaan over de procesopstelling van [naam 2] in de naar aanleiding van de eerste klacht bij de accountantskamer en het College gevoerde tuchtrechtelijke procedures. De klachtonderdelen a en b, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, houden in dat Ter Hamsel wordt verweten dat hij:
a. de accountantskamer en het College bewust en te kwader trouw heeft misleid;
b. bij het College vakonbekwaam heeft gehandeld.
De accountantskamer heeft beide klachtonderdelen ongegrond verklaard, omdat niet aannemelijk is geworden dat [naam 2] in het licht van de fundamentele beginselen op ongeoorloofde wijze verweer heeft gevoerd tegen de eerste klacht van [naam 1].

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Het College stelt vast dat – zoals [naam 1] op de zitting desgevraagd heeft bevestigd – het hoger beroep alleen is gericht tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel a door de accountantskamer. Tegen het deels niet-ontvankelijk verklaren van de klacht en de ongegrondverklaring van klachtonderdeel b zijn geen gronden ingediend.
3.2
[naam 1] heeft – zo stelt zij in hoofdstuk 1 van het hogerberoepschrift – hoger beroep ingesteld, omdat zij het niet eens is met het oordeel van de accountantskamer in de bestreden uitspraak dat [naam 2] de accountantskamer en het College in de eerste tuchtklachtprocedure niet (bewust) heeft misleid. Het hogerberoepschrift omvat de volgende twaalf hoofdstukken:
Voorwoord
Inleiding
Het bod van 6 juli 2017
De nalatige handelingen door [naam 4]
[naam 2] handelt niet eerlijk en oprecht
De misleidingen in de "reactie op de klacht"
De misleidingen bij de Accountantskamer (le tuchtklacht)
De misleidingen bij het College van Beroep
De misleidingen bij de Accountantskamer (2e tuchtklacht)
Samenvatting van de misleidingen bij de Accountantskamer en het College
Slotopmerkingen
De klacht
Daarnaast heeft [naam 1] op de zitting bij het College een pleitnota overgelegd.
4 Het College overweegt het volgende. De hoofdstukken 2, 10, 11 en 12 van het hogerberoepschrift zullen hierna buiten beschouwing blijven omdat daarin geen grieven tegen de bestreden uitspraak zijn opgenomen. In de hoofdstukken 3 en 4 van het hogerberoepschrift staat het handelen van [naam 4] centraal. De hoofdstukken 5 en 6 gaan over het handelen van [naam 2] in zijn hoedanigheid van klachtbehandelaar bij [naam 3] ten aanzien van de aan hem voorgelegde klacht over [naam 4]. Zoals de accountantskamer in 5.4 van de bestreden uitspraak terecht heeft geoordeeld, kan over de wijze waarop [naam 2] de klacht van [naam 1] (over [naam 3]/[naam 4]) heeft afgehandeld niet nogmaals een tuchtrechtelijk oordeel worden gegeven, nu de eerste tuchtklachtprocedure daar al betrekking op had. Het College zal al om die reden (ook) de hoofdstukken 3 tot en met 6 van het hogerberoepschrift bij de beoordeling buiten beschouwing laten.
5.1
In hoofdstuk 7 van het hogerberoepschrift – en onderdeel 5 van de pleitnota van [naam 1] – somt [naam 1], onder verwijzing naar het door [naam 2] bij de accountantskamer ingediende verweerschrift, voorbeelden op waaruit zou blijken dat [naam 2] bij de behandeling van de eerste tuchtklacht bewust (belangrijke) stukken en feiten heeft achtergehouden. Daarmee zou hij de accountantskamer hebben misleid en op het verkeerde been hebben gezet. In hoofdstuk 8 worden passages aangehaald uit het verweerschrift dat [naam 2] in de hogerberoepsprocedure bij het College heeft ingediend. Die passages tonen volgens [naam 1] aan dat [naam 2] ook het College in de procedure over de eerste tuchtklacht bewust en te kwader trouw heeft misleid.
5.2
Hoewel de hoofdstukken 7 en 8 zien op de procesopstelling van [naam 2] tijdens de behandeling van de eerste tuchtklacht door de accountantskamer en het College, en daarmee dus als hogerberoepsgrond gericht tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel a zijn aan te merken, komt de in die hoofdstukken gegeven onderbouwing grotendeels neer op een herhaling van wat in de eerste tuchtklachtprocedure al aan de orde is gesteld, dan wel in de nu gekozen bewoordingen daar aan de orde had kunnen worden gesteld. Met de uitspraak van het College van 19 december 2023 is op de eerste tuchtklacht echter definitief beslist. Over gedragingen waar in die procedure een tuchtrechtelijk oordeel over is gegeven kan niet opnieuw geklaagd worden (zie ook 4).
5.3
Wel onderscheidt deze tweede tuchtklachtprocedure zich van de eerste tuchtklachtprocedure door het verwijt dat [naam 2] de accountantskamer en het College in de eerste tuchtklachtprocedure opzettelijk, bewust en/of te kwader trouw heeft misleid. Naar het oordeel van het College kunnen alleen argumenten en bewijsstukken ter onderbouwing van de door [naam 1] gestelde bewuste misleiding in deze (tweede) tuchtklachtprocedure inhoudelijk worden beoordeeld.
5.4
Dat [naam 2] bewust stukken heeft achtergehouden is niet gebleken. Desgevraagd heeft [naam 1] ook niet kunnen aangeven op welke stukken zij het oog heeft met die stelling. Wat betreft het betoog van [naam 1] dat [naam 2] belangrijke feiten achterwege heeft gelaten en/of feiten op een manier heeft gepresenteerd waardoor het belang ervan wordt gebagatelliseerd, overweegt het College dat het gewicht dat iemand aan feiten en omstandigheden toekent kan uiteenlopen. Daarnaast heeft [naam 2] een zekere mate van vrijheid in hoe hij zijn verweer wenst in te kleden en wat hij – al dan niet met nadruk – naar voren wil brengen. Uiteraard wordt die mate van vrijheid voor [naam 2] als accountant begrensd door de fundamentele beginselen. Zo is het een accountant niet toegestaan bepaalde situaties of gedragingen opzettelijk verkeerd voor te stellen (misleiding), of zaken die relevant zijn voor de beoordeling van een geschil bewust achter te houden. [naam 1] is er echter niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat [naam 2] in de eerste tuchtklachtprocedure bij de accountantskamer en het College op een dergelijke ongeoorloofde wijze verweer heeft gevoerd. Ook verder is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan het handelen van [naam 2] bij de accountantskamer en het College tijdens de eerste tuchtklachtprocedure tuchtrechtelijk verwijtbaar moet worden geacht. Gelet op het voorgaande ziet het College geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de accountantskamer in de bestreden uitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat [naam 2] de accountantskamer en het College in de eerste tuchtklachtprocedure niet heeft misleid.
6 Het College is met [naam 2] van oordeel dat hoofdstuk 9 van het hogerberoepschrift een nieuwe klacht bevat. In dat hoofdstuk verwijt [naam 1] [naam 2] dat hij de accountantskamer bij de behandeling van de tweede tuchtklacht heeft misleid. Dat verwijt maakt (logischerwijs) geen onderdeel uit van het klaagschrift of de aanvulling daarop. Dit betekent dat sprake is van een uitbreiding van de klacht. Volgens vaste rechtspraak van het College, waaronder de uitspraak van 28 mei 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:362, onder 6.2), is een aanvulling of uitbreiding van de klacht in hoger beroep tegen een uitspraak van de accountantskamer niet mogelijk. Het College komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van dit verwijt.
Conclusie
7 De slotsom is dat de accountantskamer klachtonderdeel a terecht ongegrond heeft verklaard. Het hoger beroep slaagt niet.
8 De beslissing op dit hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak accountants.

Beslissing

Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, mr. H.L. van der Beek en
mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. J.M. Baars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2025.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. J.M. Baars