ECLI:NL:CRVB:2004:AR6060
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- C.P.J. Goorden
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde WW-uitkering zonder dringende redenen
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een onverschuldigd betaalde WW-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij de hoogte van de WW-uitkering en het daaraan ten grondslag liggende dagloon als juist werd beschouwd. Appellant ontving onterecht voorschotten van zijn WW-uitkering over de periode van 9 maart 1998 tot en met 4 maart 2001, en de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen dringende redenen waren voor gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), om van terugvordering af te zien.
Appellant, bijgestaan door zijn advocaat, voerde aan dat de rechtbank ten onrechte geen rekening had gehouden met bijzondere omstandigheden en onzorgvuldigheden in de eerdere behandeling van zijn zaak. Hij stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de ontvangen voorschotten hem toekwamen, mede door een communicatiestoornis bij gedaagde. De Raad oordeelt echter dat de omstandigheden van appellant niet uitzonderlijk genoeg zijn om van terugvordering af te zien. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de terugvordering van de teveel betaalde WW-uitkering rechtmatig is.
De Raad wijst ook het beroep van appellant op de EG-verordening 1408/71 af, omdat deze niet van toepassing is op de terugvordering, maar enkel op de hoogte van de WW-uitkering. De Raad concludeert dat er geen dringende redenen zijn die de terugvordering zouden kunnen rechtvaardigen, en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.