ECLI:NL:CRVB:2005:AT4437

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/48 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor woonkosten op basis van hypothecaire lening aangewend voor schulden

In deze zaak gaat het om de weigering van bijzondere bijstand voor woonkosten door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage. Appellante, die een hypothecaire lening van f 80.000,-- had afgesloten, verzocht om bijzondere bijstand voor woonkosten. De lening was echter volledig aangewend voor het aflossen van belastingschulden en een schuld bij de Informatie Beheer Groep, en niet voor het verkrijgen, behouden of verbeteren van haar woning. Gedaagde heeft de aanvraag afgewezen op basis van deze feiten, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd door de rechtbank ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat appellante haar hypothecaire lening heeft gebruikt om bestaande schulden om te zetten in een hypotheekschuld. Dit betekent dat haar aanvraag voor bijstand ter betaling van schulden was, en niet voor noodzakelijke woonlasten. De Raad concludeert dat appellante beschikte over voldoende middelen om in haar noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, waardoor de bijstandsverlening op grond van artikel 15, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) niet mogelijk was. Er waren geen zeer dringende redenen die gedaagde de bevoegdheid zouden geven om in afwijking van de wet bijzondere bijstand te verlenen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 19 april 2005, na behandeling van de zaak op 8 maart 2005, waarbij appellante en haar advocaat aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van gedaagde.

Uitspraak

03/48 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2004 heeft gedaagde het besluit tot delegatie van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten op bezwaar aan de Commissie Sociale Zekerheid ingetrokken. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Commissie Sociale Zekerheid.
Namens appellante heeft mr. D.S.C. Hes, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 december 2002, reg.nr. 02/02032 ABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 maart 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, advocaat te ’s-Gravenhage, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door
mr. E.H. Buizert, werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Aan appellante is bij besluit van 25 januari 1999 met ingang van 17 december 1998 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Aan de toekenning van deze bijstand heeft gedaagde onder meer de verplichting verbonden dat appellante medewerking verleent aan alle handelingen die nodig worden geacht voor de beoordeling of een krediethypotheek kan worden gevestigd.
Bij besluit van 22 maart 2000 heeft gedaagde aan appellante medegedeeld dat, in aansluiting op het besluit van 25 januari 1999, de aan haar ingaande 17 december 1998 toegekende uitkering wordt vertrekt in de vorm van een geldlening onder verband van krediethypotheek tot een maximumbedrag van f. 283.246,--, welk bedrag nadien nader is vastgesteld op
f 245.150,--.
Op 18 september 2000 heeft appellante op haar woning een hypotheek gevestigd ten bedrage van f 80.000,--. Blijkens een afrekening van de notaris van 19 september 2000 is deze geldlening volledig aangewend ter aflossing van belastingschulden en een schuld bij de Informatie Beheer Groep.
Op 2 mei 2001 heeft appellante aan gedaagde verzocht haar bijzondere bijstand voor woonkosten (hierna: woonkosten- toeslag) toe te kennen. Gedaagde heeft deze aanvraag bij besluit van 17 mei 2001 afgewezen op onder meer de grond dat de hypothecaire lening niet voor het verkrijgen, behouden of verbeteren van de woning is aangewend, doch voor het aflossen van schulden.
Bij besluit van 19 april 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 17 mei 2001 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 april 2002 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Niet in geschil is dat appellante de door haar afgesloten hypothecaire geldlening van f. 80.000,-- in zijn geheel heeft aangewend voor de aflossing van belastingschulden en een schuld bij de Informatie Beheer Groep. De Raad is van oordeel dat appellante hiermee haar bestaande schulden heeft omgezet in een hypotheekschuld, en dat in verband hiermee de aanvraag van appellante van 2 mei 2001, voorzover deze ziet op lasten verbonden aan die hypotheek, is aan te merken als een verzoek om bijstand ter betaling van schulden.
Vaststaat dat appellante bij het ontstaan van de schuldenlast dan wel nadien tenminste beschikte over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien zodat artikel 15, eerste lid, van de Abw aan bijstandsverlening in de weg staat. Voorts is de Raad niet gebleken van zeer dringende redenen op grond waarvan gedaagde de bevoegdheid zou toekomen om, in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de Abw, bijzondere bijstand te verlenen.
Ook overigens is de Raad van oordeel dat bedoelde kosten voor appellante niet als noodzakelijke kosten in de zin van
artikel 39, eerste lid, van de Abw kunnen worden aangemerkt, nu deze kosten gelet op het vorenstaande niet kunnen worden aangemerkt als voor haar rekening komende woonlasten. Dat appellante de hypothecaire lening is aangegaan ter afwending van een dreigende gedwongen verkoop van haar woning maakt dit niet anders. De overige kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd en die naar de mening van gedaagde wel moeten worden aangemerkt als woonlasten blijven onder het bedrag van de ondergrens van de huursubsidie, en komen volgens de ter zake geldende beleidsregels van gedaagde om die reden niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. De Raad is van oordeel dat deze beleidsregels binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling blijven en in het onderhavige geval juist zijn toegepast.
Hieruit volgt dat aan gedaagde niet de bevoegdheid toekwam om bijzondere bijstand toe te kennen voor de hier besproken kosten.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. C. van Viegen als voorzitter en mr. A.B.J. van der Ham en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2005.
(get.) C. van Viegen
(get.) R. van den Munckhof.