ECLI:NL:CRVB:2007:BB7261
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet toekennen van een aanvullende beurs op basis van de Wet studiefinanciering 2000
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het bezwaar van appellante tegen het niet toekennen van een aanvullende beurs door de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) ongegrond werd verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de IB-Groep van 28 november 2005, waarin werd gesteld dat haar aanvraag voor een aanvullende beurs over de periode van januari tot en met juli 2005 niet ontvankelijk was, omdat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de IB-Groep het bezwaar ten onrechte ontvankelijk had geacht, en verklaarde het beroep van appellante gegrond, waarbij het besluit werd vernietigd en het bezwaarschrift niet-ontvankelijk werd verklaard.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de ontvankelijkheid van het bezwaar opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat appellante niet kon worden verweten dat zij had gewacht op het besluit van de IB-Groep over de hoogte van de aanvullende beurs. De Raad concludeerde dat het bezwaar van appellante terecht ongegrond was verklaard door de IB-Groep, op basis van artikel 3:21 van de Wet studiefinanciering 2000, dat bepaalt dat studiefinanciering niet kan worden toegekend voor een periode die ligt vóór de datum van indiening van de aanvraag.
De Raad verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat appellante's zusje eerder een aanvraag had ingediend. Uiteindelijk vernietigde de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante ongegrond. Tevens werd bepaald dat de IB-Groep het griffierecht aan appellante diende te vergoeden.