ECLI:NL:CRVB:2008:BD3856
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- Rechtspraak.nl
Afschaffing van de vervolguitkering met terugwerkende kracht in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 maart 2007, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellante had een loongerelateerde WW-uitkering toegekend gekregen, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloot dat zij per 1 juni 2006 geen recht meer had op deze uitkering. Dit besluit was gebaseerd op de afschaffing van de vervolguitkering, zoals vastgelegd in artikel 130h van de Werkloosheidswet (WW). Appellante was van mening dat deze afschaffing met terugwerkende kracht in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
Tijdens de zitting op 9 april 2008 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.W.A. Blind. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving en eerdere uitspraken. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de eerdere uitspraak van de Raad in een vergelijkbare zaak van toepassing had geacht. De Raad bevestigde dat de afschaffing van de vervolguitkering correct was toegepast en dat appellante geen recht had op de uitkering.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er werden geen termen gezien om proceskosten toe te kennen aan appellante. De uitspraak werd gedaan door M.A. Hoogeveen, in tegenwoordigheid van griffier P. Boer, op 21 mei 2008.