ECLI:NL:CRVB:2011:BP2908

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4090 WWB + 08/4091 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand en schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvragen om bijstand door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo ongegrond werd verklaard. Appellante had op 23 mei 2007 een aanvraag om bijstand ingediend, met als gewenste ingangsdatum 15 augustus 2006. Het College verzocht appellante om aanvullende informatie, waaronder bankafschriften en bewijsstukken van haar levensonderhoud. Omdat appellante niet tijdig de gevraagde informatie aanleverde, werd haar aanvraag niet in behandeling genomen. Appellante maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. Op 17 augustus 2007 diende appellante opnieuw een aanvraag in, die eveneens werd afgewezen op grond van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht volgens artikel 17 van de Wet werk en bijstand (WWB). De rechtbank bevestigde de afwijzing van het College, waarop appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het College terecht de aanvraag van 23 mei 2007 niet in behandeling heeft genomen, omdat appellante niet de benodigde gegevens had ingeleverd. De Raad stelde vast dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, en dat zij de wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af. De uitspraak werd gedaan op 24 januari 2011.

Uitspraak

08/4090 WWB
08/4091 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 28 mei 2008, 07/1496 en 07/1952 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (hierna: College)
Datum uitspraak: 24 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.B.M.A. Engelen, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2010. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Volberg, werkzaam bij de gemeente Venlo.
De Raad heeft het onderzoek op 26 oktober 2010 heropend, omdat het onderzoek niet volledig is geweest.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 13 december 2010. Voor appellante is mr. Engelen verschenen. Het College is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 23 mei 2007 een aanvraag om bijstand gedaan met als gewenste ingangsdatum 15 augustus 2006.
1.2. Bij brief van 31 mei 2007 heeft het College appellante verzocht om inlevering van enkele bankafschriften en van bewijsstukken met betrekking tot de voorziening in haar levensonderhoud vanaf 1 juni 2006. Daarbij is meegedeeld dat, als de gegevens niet uiterlijk op 15 juni 2007 of niet volledig zijn ingeleverd, de aanvraag niet in behandeling kan worden genomen. De uiterste inleverdatum is mondeling verlengd tot 29 juni 2007.
1.3. Bij besluit van 3 juli 2007 heeft het College appellante meegedeeld dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen, omdat één van de gevraagde bankafschriften en de gevraagde bewijsstukken met betrekking tot de voorziening in het levensonderhoud van appellante niet zijn ingeleverd.
1.4. Bij besluit van 21 augustus 2007 heeft het College het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 3 juli 2007 ongegrond verklaard.
1.5. Appellante heeft op 17 augustus 2007 opnieuw een aanvraag om bijstand gedaan.
1.6. Het College heeft deze aanvraag bij besluit van 19 september 2007 afgewezen op de grond dat appellante niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 17 van de Wet werk en bijstand (WWB) waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.7. Bij besluit van 11 december 2007 heeft het College het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 19 september 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de besluiten van 21 augustus 2007 en 11 december 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het buiten behandeling laten van de aanvraag van 23 mei 2007
4.1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het verstrekken van onvoldoende gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Appellante heeft gesteld dat zij steeds duidelijk heeft aangetoond dat zij niet in haar levensonderhoud kon voorzien en derhalve in aanmerking had moeten komen voor een bijstandsuitkering. Voor zover deze stelling ertoe strekt dat de onder 1.2 genoemde gevraagde gegevens niet nodig waren voor het vaststellen van het recht op bijstand, kan de Raad deze stelling niet onderschrijven, gelet op de onduidelijkheid over de wijze waarop appellante in haar levensonderhoud heeft voorzien sinds zij met ingang van 1 mei 2006 geen bijstand meer ontving. De Raad ziet voorts geen reden te oordelen dat appellante over de gevraagde gegevens niet redelijkerwijs de beschikking kon krijgen. Appellante heeft, na de verlenging van de termijn tot 29 juni 2007, ook niet opnieuw om verlenging verzocht.
4.3. Vaststaat dat appellante één van de gevraagde bankafschriften alsmede de gevraagde bewijsstukken met betrekking tot de voorziening in haar levensonderhoud niet binnen de gestelde termijn heeft ingeleverd. Het College was dus bevoegd om de op 23 mei 2007 gedane aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb niet te behandelen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het buiten behandeling laten van de aanvraag.
4.4. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep, voor zover dit betrekking heeft op het buiten behandeling laten van de aanvraag van 23 mei 2007, niet slaagt.
De afwijzing van de aanvraag van 17 augustus 2007
4.5. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
4.6. Indien de belanghebbende de inlichtingenverplichting niet in voldoende mate nakomt en als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB, kan naar vaste rechtspraak de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken.
4.7. De Raad stelt vast dat het College appellante naar aanleiding van haar aanvraag van 17 augustus 2007 opnieuw heeft verzocht inzicht te verschaffen in de wijze waarop zij vanaf 1 juni 2006 in haar levensonderhoud heeft voorzien. Appellante heeft dienaangaande in september 2007 drie ongedateerde overeenkomsten overgelegd, waarin is aangegeven dat maandelijks bedragen van in totaal € 235,-- aan appellante zijn geleend. Het College heeft er terecht op gewezen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze bedragen daadwerkelijk zijn betaald. Het College heeft voorts terecht niet aannemelijk geacht dat appellante, gezien haar woon- en leefsituatie, vanaf 1 juni 2006 heeft geleefd van € 235,-- per maand. De ter zitting van de Raad door appellante betrokken stelling dat zij hiervan inderdaad niet kon leven en daarom destijds ook schulden heeft opgebouwd, kan haar niet baten. Appellante heeft immers op het aanvraagformulier ingevuld dat ze geen leningen, afbetalingen of andere schulden heeft, terwijl zij deze schulden, afgezien van een huurschuld, ook nadien niet aannemelijk heeft gemaakt. De Raad onderschrijft dan ook de conclusie van het College dat appellante de wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden waardoor niet kan worden vastgesteld of zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Dit brengt mee dat de aanvraag van 17 augustus 2007 terecht is afgewezen.
4.8. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep, voor zover dit betrekking heeft op de afwijzing van de aanvraag van 17 augustus 2007, niet slaagt.
4.9. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.N.A. Bootsma en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) N.M. van Gorkum.
HD