ECLI:NL:CRVB:2012:BW0204

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/3829 WIA + 10/3830 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beëindiging ZW-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die na uitval als schilder vanwege knie- en rugklachten een uitkering had aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant in staat werd geacht om de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank Utrecht heeft de beroepen van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant heeft hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van het Uwv berust op een zorgvuldig en volledig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De door appellant overgelegde medische gegevens gaven geen aanleiding om te twijfelen aan de onderbouwing van het besluit. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellant zelf heeft verklaard dat zijn maagklachten hem niet hinderen in zijn werk, en dat de door appellant ingeschakelde revalidatiearts geen nieuwe beperkingen heeft aangetoond die niet al in eerdere beoordelingen waren meegenomen.

De Raad heeft de argumenten van appellant tegen de besluiten van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden is om de eerdere oordelen van de rechtbank te betwisten. De Raad bevestigt dat appellant, ondanks zijn beperkingen, geschikt is voor de geselecteerde functies en dat het Uwv voldoende heeft onderbouwd dat hij per 1 november 2008 in staat was om deze werkzaamheden te verrichten. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

10/3829 WIA + 10/3830 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 juni 2010, 08/3228 en 09/546 (aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 28 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.E.A. Cuypers hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2012. Namens appellant is verschenen mr. D. Cau, kantoorgenoot van mr. Cuypers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Nadat appellant was uitgevallen voor zijn werkzaamheden als schilder in verband met knie- en rugklachten heeft hij een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft geweigerd om appellant met ingang van 9 december 2006 een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv achtte appellant in staat tot het vervullen van de functies samensteller metaalwaren (SBC-code 264140), productiemedewerker textiel (SBC-code 272043), en productiemedewerker industrie (SBC-codes 267050 en 111180).
1.3. In het kader van het door appellant ingestelde bezwaar tegen de weigering van de WIA-uitkering per 9 december 2006 is hij onderzocht door bezwaarverzekeringsarts T.E. Greven. Deze bezwaarverzekeringsarts heeft op 11 april 2007 een aangepaste Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Omdat deze geen gevolg had voor de geschiktheid van de in 1.2 genoemde functies voor appellant is diens bezwaar bij besluit van 17 april 2007 ongegrond verklaard.
1.4. Appellant heeft op 17 maart 2008 bij het Uwv gemeld dat zijn klachten met ingang van 11 februari 2008 zijn toegenomen. In een rapport van 22 juli 2008 schrijft verzekeringsarts S.A.M. Seuren dat er geen reden is om meer beperkingen aan te nemen dan in het kader van genoemde bezwaarprocedure in 2007 is gedaan. De FML van
22 juli 2007 bevat dan ook geen andere beperkingen dan die van 11 april 2007. Bij besluit van 23 juli 2008 heeft het Uwv geweigerd om aan appellant met ingang van 11 februari 2008 een WIA-uitkering toe te kennen.
1.5. Bij besluit van 29 september 2008 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 juli 2008 ongegrond verklaard.
1.6. Met ingang van 2 oktober 2008 heeft appellant zich ziek gemeld bij het Uwv. Bij besluit van 30 oktober 2008 is appellant hersteld verklaard voor de in het kader van de WIA-beoordeling voorgehouden functies, met ingang van 1 november 2008, en is het recht op ziekengeld beëindigd.
1.7. Bij besluit van 21 januari 2009 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 oktober 2008 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
2.2. Ten aanzien van bestreden besluit 1 overwoog de rechtbank dat zij geen aanleiding ziet om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat de beperkingen van appellant niet zijn toegenomen. De vraag of de schouderklachten van appellant zouden moeten leiden tot het aannemen van meer beperkingen hoeft volgens de rechtbank nog niet te worden beantwoord, omdat deze klachten nieuw zijn ten opzichte van de eerdere beoordeling en niet voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak.
2.3. Met betrekking tot bestreden besluit 2 overwoog de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is de bezwaarverzekeringsarts zeer uitvoerig ingegaan op de (chronische) klachten en beperkingen van appellant. Volgens de rechtbank is in de FML van
11 april 2007 voldoende rekening gehouden met de beperkingen van appellant en heeft het Uwv de mogelijkheden van appellant om zijn arbeid, zijnde één van de geselecteerde functies, te verrichten niet overschat.
3. De Raad, oordelend over de gronden die appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat bestreden besluit 1 berust op zorgvuldig en volledig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De Raad acht het standpunt van het Uwv dat de beperkingen van appellant met ingang van 11 februari 2008 niet zijn toegenomen dan ook voldoende onderbouwd. De Raad weegt daarbij mee dat appellant zowel door de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts lichamelijk is onderzocht.
4.2. De Raad wijst er voorts op dat appellant, zoals blijkt uit het rapport van bezwaarverzekeringsarts R.F. Seleski van 12 september 2008, zelf heeft verklaard dat zijn maagklachten hem niet hinderen in zijn werk. De Raad ziet dan ook geen reden om te oordelen dat de beperkingen van appellant in verband met maagklachten zijn onderschat.
4.3.1. Aan het hiervoor overwogene doet niet af dat de door appellant ingeschakelde revalidatiearts W.C.G. Blanken in zijn rapport van 12 november 2009 heeft verklaard dat appellant ook op het punt van knielen en hurken beperkt moet worden geacht. Naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad heeft bezwaarverzekeringsarts
B.C. Bockwinkel in het rapport van 3 januari 2011, onder verwijzing naar het eerdere rapport van 17 november 2009, uiteengezet dat er wel degelijk een beperking op dit punt is aangenomen.
4.3.2. Naar het oordeel van de Raad biedt het rapport van Blanken geen aanknopingspunten om appellant meer of anders beperkt te achten dan door het Uwv is aangenomen. Ten aanzien van trillingsbelasting, waarbij Blanken een beperking bij het werken met vibrerende gereedschappen geïndiceerd acht, verwijst de Raad naar de door bezwaarverzekeringsarts Bockwinkel op dit punt gegeven toelichting dat trillingsbelasting niet voorkomt in de geselecteerde functies. De Raad acht deze toelichting overtuigend. De door Blanken vermelde beperkingen als gevolg van schouderklachten zijn naar het oordeel van de Raad terecht niet in aanmerking genomen door het Uwv. Buiten twijfel staat immers, en door appellant is overigens ook niet bestreden, dat deze beperkingen niet voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak (maag-, knie- en rugklachten) als de aan het einde van de reguliere wachttijd van 104 weken, per 11 februari 2008, aangenomen beperkingen. De Raad heeft geconstateerd dat Blanken de door de (bezwaar)verzekeringsartsen aangenomen beperkingen voor het overige correct acht.
4.3.3. De andere door appellant overgelegde stukken bevatten geen objectieve medische gegevens die aanleiding kunnen geven tot twijfel aan de verzekeringsgeneeskundige onderbouwing van bestreden besluit 1.
4.4. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant, voor zover gericht tegen het oordeel van de rechtbank over bestreden besluit 1 niet slaagt.
5.1. Bestreden besluit 2 houdt, samengevat, in dat appellant geen recht heeft op ziekengeld, omdat hij ondanks zijn beperkingen geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, die bestaat uit (één van) de in het kader van de beoordeling van het recht op WIA geselecteerde functies, vermeld onder 1.2.
5.2. De Raad kan het oordeel van de rechtbank over bestreden besluit 2 onderschrijven. De Raad acht in dit verband in het bijzonder van belang dat bezwaarverzekeringsarts Y. van der Voort tijdens haar onderzoek op 15 januari 2009 heeft geconstateerd dat appellant zijn rechterschouder volledig kan bewegen. Bezwaarverzekeringsarts Bockwinkel schrijft in het rapport van 13 augustus 2010 dat de rechterschouder in drie van de geselecteerde functies minimaal belast wordt en in één van de functies werken boven schouderhoogte niet voorkomt.
5.3. De Raad is van oordeel dat het Uwv afdoende heeft onderbouwd dat appellant per 1 november 2008 in staat was tot het verrichten van de aan die functies verbonden werkzaamheden. De Raad verwijst naar hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3.3 met betrekking tot de medische geschiktheid van de geselecteerde functies.
5.4. Het hoger beroep van appellant, voor zover gericht tegen het oordeel van de rechtbank over bestreden besluit 2, slaagt niet.
6. De Raad komt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en B.M. van Dun en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2012.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) N.S.A. El Hana.
TM