ECLI:NL:CRVB:2012:BX8139

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/5508 WWB + 10/5509 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand en terugvordering voorschot door onduidelijke vermogenspositie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Assen. De appellante, geboren in 1945, had in 2008 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd afgewezen omdat appellante onvoldoende informatie had verstrekt over haar vermogenspositie, met name over een trust die zij in Nieuw Zeeland had opgericht. De Raad oordeelde dat appellante tekort was geschoten in haar inlichtingenverplichting, waardoor niet kon worden vastgesteld of zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die de bezwaren van appellante tegen de besluiten van het dagelijks bestuur ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de door het dagelijks bestuur gevraagde informatie noodzakelijk was om de bijstandsbehoefte van appellante te beoordelen. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en het verstrekken van relevante informatie bij aanvragen voor bijstand. De Raad wees ook het verzoek van appellante om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/5508 WWB, 10/5509 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 14 september 2010, 09/520 en 09/865 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo (ISD AAT) (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 25 september 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2012. Appelante is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Buutkamp.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren [in] 1945, heeft op 1 mei 1997 in Nieuw Zeeland, waar zij toen woonde, haar vermogen ondergebracht in een naar het recht van Nieuw Zeeland ingestelde trust, de [naam trust] (trust). Appellante heeft de trust opgericht om het door haar opgebouwde vermogen voor haar kinderen veilig te stellen. Appellante was zowel trustee als één van de eerste begunstigden van de trust.
1.2. In maart 2002 heeft appellante zich teruggetrokken als trustee en heeft zij middels een permanente volmacht het beheer van de trust overgedragen aan haar in Nieuw Zeeland wonende zoon en dochter (trustees). Zij is vervolgens teruggekeerd naar Nederland.
1.3. Op 17 februari 2003 hebben de trustees appellante benoemd tot investment-manager (manager) van de trust in Nederland. De bevoegdheden als manager betreffen het aan- en verkopen en (ver)huren van onroerend goed in Nederland, inclusief het afsluiten van leningen daarvoor. In de hoedanigheid van manager heeft appellante op 27 december 2005 voor de trust een woning gekocht aan de [adres] te [woonplaats] (woning).
1.4. Appellante heeft op 2 januari 2006 een huurovereenkomst gesloten met de trust. Appellante huurt voor onbepaalde tijd de woning van de trust voor een huurprijs van € 575,-- per maand.
1.5. Op 21 april 2007 is appellante in het huwelijk getreden. Op 5 augustus 2008 heeft de echtgenoot appellante verlaten en is een echtscheidingsprocedure gestart.
1.6. Appellante heeft op 11 augustus 2008 een aanvraag gedaan om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Op 2 oktober 2008 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand en griffierecht.
1.7. Bij besluit van 26 september 2008 heeft het dagelijks bestuur aan appellante een voorschot toegekend van € 185,-- per week.
1.8. Bij besluit van 17 december 2008 (besluit 1) heeft het dagelijks bestuur de aanvraag om bijstand afgewezen. Appellante heeft, hoewel daar meerdere keren om is verzocht, onvoldoende informatie verstrekt over (het saldo van) de trust, haar aandeel daarin, en over de waarde van de woning. Appellante is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende inlichtingenverplichting waardoor niet kan worden vastgesteld of zij verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden. Bij besluit van 8 januari 2009 (besluit 2) heeft het dagelijks bestuur de aanvraag om bijzondere bijstand eveneens afgewezen.
1.9. Bij besluit van 15 april 2009, verzonden op 25 juni 2009, (bestreden besluit I) heeft het dagelijks bestuur de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard vanwege de nog steeds bestaande onduidelijke vermogenspositie van appellante.
1.10. Bij besluit van 4 mei 2009 heeft het dagelijks bestuur de aan appellante verleende voorschotten van in totaal € 2.220,-- teruggevorderd. Bij besluit van 23 oktober 2009 (bestreden besluit II) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Samengevat heeft appellante betoogd dat zij voldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand vast te stellen. De gevraagde informatie is niet relevant, omdat zij sinds 2002 geen aandeel meer heeft in en geen zeggenschap meer heeft over de trust. Appellante heeft daarbij gewezen op de door haar ingebrachte, op 25 november 2009 bij advocaat Ross Holmes in Nieuw Zeeland afgelegde verklaring van de trustees, haar kinderen C.A. de [G.] en T.H. de [G.]. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een beschikking van 20 juli 2010 van het gerechtshof Leeuwarden ingebracht, die gegeven is in het kader van de echtscheiding van appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bestreden besluit I
4.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege. Op grond van artikel 17 van de WWB is de aanvrager van bijstand verplicht de voor het beoordelen van het recht op bijstand noodzakelijke gegevens te verstrekken. Indien de belanghebbende deze verplichting niet of in onvoldoende mate nakomt is dat een rechtsgrond voor weigering van de bijstand wanneer door de schending van die rechtsplicht het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2. Anders dan appellante heeft aangevoerd is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de door het dagelijks bestuur gevraagde informatie, die met name ziet op de (recente) vermogenspositie van de trust en de waarde van de woning, noodzakelijk is om te kunnen beoordelen of appellante ten tijde in geding in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
4.3. Appellante heeft onduidelijkheid laten bestaan over het antwoord op de vraag in hoeverre zij, ondanks het feit dat zij sinds 2002 geen trustee meer is, juridisch of feitelijk aanspraak kan maken op het vermogen uit de door haar opgerichte trust. In dit kader constateert de Raad dat appellante als manager van de trust in december 2005 op naam van de trust de woning heeft gekocht, daarvoor een hypotheek heeft afgesloten en sinds januari 2006 de woning van de trust huurt. Verder is van belang dat appellante heeft verklaard dat zij een eerdere bijstandsaanvraag heeft ingetrokken omdat zij financieel kon worden bijgestaan door de trust en - tot haar huwelijk in 2007 - van de trust heeft geleefd. Ter zitting heeft appellante toegelicht dat dit mogelijk was omdat zij de hypotheek op de woning heeft verhoogd. De op die manier vrijgekomen middelen heeft zij aangewend voor haar levensonderhoud.
4.4. De op 25 november 2009 ten overstaan van Ross Holmes afgelegde verklaring door de trustees is onvoldoende omdat die niet wordt ondersteund door juridische documenten zoals een akte, waaruit blijkt dat appellante geen (eerste of tweede) begunstigde meer is. Dat het gerechtshof in een ander kader, namelijk dat van de partneralimentatie en de verdeling, heeft geoordeeld dat het aannemelijk is dat appellante al ruim voor haar huwelijk in 2007 geen zeggenschap meer had over het vermogen van de trust is in dit verband, gelet op hetgeen is overwogen in 4.3, evenmin toereikend.
4.5. Appellante kan niet worden gevolgd in het standpunt dat zij, omdat zij sinds 2002 geen bemoeienis meer heeft met de trust, niet kan beschikken over meer recente gegevens over de vermogenspositie van de trust. Daargelaten nog dat niet gezegd kan worden dat appellante sinds 2002 geen enkele bemoeienis meer heeft met de trust, staat immers vast dat appellante die gegevens over de jaren 2004 en 2005 wel heeft verstrekt. Voor het niet kunnen verstrekken van gegevens over volgende jaren heeft appellante geen afdoende verklaring gegeven.
Bestreden besluit II
4.6. Appellante heeft tegen het oordeel van de rechtbank over de terugvordering van de bij wijze van voorschot verleende bijstand, waarbij de terugvordering in stand is gelaten, geen zelfstandige beroepsgronden naar voren gebracht, zodat dit onderdeel van de aangevallen uitspraak geen nadere bespreking behoeft.
4.7. Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en het verzoek van appellante om het dagelijks bestuur te veroordelen tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en A.M. Overbeeke en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2012.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) V.C. Hartkamp
HD