ECLI:NL:CRVB:2012:BY2611

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-1351 WWB-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake herziening bijstandsbesluit en gevolgen van niet-nakomen afspraken

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 6 november 2012, wordt het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage opgedragen om binnen 8 weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het besluit van 11 juli 2011 te herstellen. De zaak betreft een appellant die algemene bijstand ontving, maar wiens bijstandsverlening op 19 mei 2010 werd ingetrokken. Appellant had op 29 juli 2010 een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend, maar deze werd buiten behandeling gesteld omdat hij niet op een afspraak was verschenen. Het college verklaarde het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 22 juni 2010 en 18 augustus 2010 niet-ontvankelijk en ongegrond. De rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad overweegt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. Appellant stelde dat hij het besluit van 22 juni 2010 pas op 16 februari 2011 had ontvangen, en dus niet in verzuim was. De Raad concludeert echter dat appellant op de hoogte was van het feit dat hij geen bijstand meer ontving en dat hij daarom navraag had moeten doen. Dit leidt tot de conclusie dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de zorgvuldigheidseisen die het college in acht moet nemen bij het buiten behandeling stellen van aanvragen. De Raad oordeelt dat het college appellant niet voldoende heeft gewezen op de consequenties van het niet verschijnen op de afspraak en het niet verstrekken van de benodigde gegevens. Hierdoor is het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen en wordt het vernietigd. De Raad draagt het college op om appellant opnieuw uit te nodigen voor een gesprek en hem te wijzen op de gevolgen van het niet verstrekken van gegevens. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in het bestuursrecht.

Uitspraak

12/1351 WWB-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 februari 2012, 11/3392 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
Datum uitspraak: 6 november 2012
PROCESVERLOOP
Mr. A.H. Westendorp, advocaat, heeft namens appellant hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 25 september 2012, waar partijen niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving algemene bijstand. Bij besluit van 22 juni 2010 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 19 mei 2010 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode 19 mei 2010 tot en met 30 juni 2010 van hem teruggevorderd.
1.2. Appellant heeft op 29 juli 2010 een aanvraag om bijstand ingediend. De aanvraag is bij besluit van 18 augustus 2010 buiten behandeling gesteld, omdat appellant op 17 augustus 2010 niet op een afspraak is verschenen.
1.3. Het college heeft het tegen de besluiten van 22 juni 2010 en 18 augustus 2010 gerichte bezwaar van 17 februari 2011 bij besluit van 11 juli 2011 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen het besluit van 22 juni 2010 en ongegrond verklaard voor zover gericht tegen het besluit van 18 augustus 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd op hierna te noemen gronden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De bekendmaking van een besluit dat tot een belanghebbende is gericht, gebeurt door toezending of uitreiking aan die belanghebbende. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wordt een bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn ingediend, dan blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2. Appellant voert in de eerste plaats aan dat zijn bezwaar tegen het besluit van 22 juni 2010 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Hij heeft het besluit pas op 16 februari 2011 ontvangen en was daarom niet in verzuim.
4.3. De Raad stelt vast dat appellant op enig moment heeft gemerkt dat hij feitelijk geen bijstand meer ontving. Dit was in ieder geval voor 26 juli 2010 het geval. Op die dag heeft appellant zich gemeld om een aanvraag in te dienen in verband met de beëindiging van zijn uitkering. Het feit dat appellant geen bijstand meer ontving, had voor hem aanleiding moeten zijn om navraag te doen naar de redenen waarom dat zo was. Hij heeft dat niet gedaan. Daaruit moet worden afgeleid dat hij het besluit van 22 juni 2010 moet hebben ontvangen. Het daartegen gerichte bezwaarschrift van 16 februari 2011 is daarom te laat (want buiten de termijn van zes weken) ingediend. De in 4.2 genoemde beroepsgrond treft dus geen doel.
4.4. Het buiten behandeling stellen van de aanvraag van 29 juli 2010 is in het bestreden besluit gegrond op het feit dat appellant afspraken niet is nagekomen en niet alle voor de vaststelling van het recht op uitkering benodigde gegevens heeft overgelegd. In het bestreden besluit wordt daartoe op de volgende feiten en omstandigheden gewezen. In een gesprek op 4 augustus 2010 is door de consulent van appellant gevraagd naar bankafschriften en is gevraagd om helderheid te verschaffen over zijn woonsituatie. Bij brief van 5 augustus 2010 is appellant uitgenodigd voor een gesprek op 17 augustus 2010 en is hij nogmaals verzocht om de genoemde afschriften. In die brief is appellant tevens medegedeeld dat, als hij niet zou verschijnen, zijn aanvraag buiten behandeling zou worden gesteld. Een aantal dagen vóór 17 augustus 2010 heeft de consulent appellant nogmaals verteld dat hij op die dag werd verwacht. Hij is niettemin niet op het gesprek verschenen.
4.5. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, ligt in de rede dat eerst toepassing wordt gegeven aan artikel 4:5 Awb nadat is meegedeeld welke consequenties aan het niet tijdig indienen van de aanvullende gegevens zijn verbonden (CRvB 23 juni 2009, LJN BJ0929). De in het kader van een aanvraagprocedure door het bestuursorgaan op grond van artikel 3:2 van de Awb in acht te nemen zorgvuldigheid brengt immers mee dat het bestuursorgaan, dat de indiener van een aanvraag een als fataal bedoelde termijn stelt om een geconstateerd verzuim te herstellen, daarbij aangeeft dat bij het overschrijden van die termijn de kans bestaat dat de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld.
4.6. In de brief van 5 augustus 2010 is appellant gewezen op de consequenties van het niet verschijnen op het gesprek van 17 augustus 2010. Appellant betwist echter dat hij die brief heeft ontvangen. Omdat ook het college er in het bestreden besluit van uitgaat dat de mogelijkheid bestaat dat die brief niet is aangekomen en het college de verzending en de ontvangst daarvan op geen enkele wijze heeft onderbouwd, is niet aannemelijk dat appellant de brief heeft ontvangen. Deze brief kan daarom niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd. Voor zover er in het bestreden besluit op is gewezen dat appellant op 4 augustus 2010 om bankafschriften is gevraagd en hij er enkele dagen vóór 17 augustus 2010 tijdens een gesprek aan is herinnerd dat hij op 17 augustus 2010 op gesprek moest komen, geldt dat uit niets blijkt dat appellant daarbij is gewezen op de consequenties van het niet verstrekken van de bankafschriften en/of het niet verschijnen op het gesprek. Het moet er daarom voor worden gehouden dat dit niet is gebeurd. Dit betekent dat het bestreden besluit in dit opzicht niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Het bestreden besluit dient om die reden in zoverre te worden vernietigd. De rechtbank heeft dit in de aangevallen uitspraak niet onderkend. De aangevallen uitspraak zal om die reden niet in stand kunnen blijven. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen.
4.7. De Raad moet vervolgens bezien welk vervolg aan deze uitkomst moet worden gegeven. In dit geval bestaat geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het bestreden besluit in stand te laten en kan ook niet zelf in de zaak worden voorzien. Het college zal daarom worden opgedragen om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van deze uitspraak. In verband daarmee wijst de Raad er op dat een zorgvuldige besluitvorming in dit geval meebrengt dat het college appellant op korte termijn opnieuw verzoekt de benodigde gegevens te verstrekken en appellant uitnodigt voor een gesprek waarin hij zijn aanvraag nader kan toelichten. Het college moet appellant daarbij wijzen op de consequenties van het niet verstrekken van de bedoelde gegevens en het niet verschijnen op de nieuw te maken afspraak. Het college dient hierbij dusdanige termijnen in acht te nemen dat hij in staat is om binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het college op om binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 11 juli 2011 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.M. van Male en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2012.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R. Scheffer