Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- veroordeelt appellant in de proceskosten in hoger beroep van betrokkene tot een bedrag van € 1.652,-.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de re-integratieverplichting van een voormalig werknemer van het dagelijks bestuur van het gewest Gooi en Vechtstreek. De betrokkene, die sinds 16 februari 1982 in dienst was, werd per 1 juni 2004 ontslagen op basis van een beëindigingsovereenkomst. Deze overeenkomst gaf haar recht op een volledige werkloosheidsuitkering. In de daaropvolgende jaren ontstonden er problemen met de uitvoering van deze overeenkomst, wat leidde tot een addendum in januari 2006.
In maart 2010 werd betrokkene uitgenodigd voor gesprekken over haar re-integratie, maar zij weigerde mee te werken. Dit leidde tot een maatregel van 50% verlaging van haar uitkering, opgelegd door appellant. Betrokkene maakte bezwaar tegen deze maatregel, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Utrecht oordeelde echter dat de verplichtingen uit de Werkloosheidswet (WW) en de Arbeidsvoorwaardenregeling Hilversum (ARH) niet correct waren toegepast, omdat appellant niet de bevoegdheid had om de re-integratie zelf ter hand te nemen zonder een erkend re-integratiebedrijf in te schakelen.
In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de re-integratieverplichting van betrokkene alleen van toepassing was als appellant een re-integratiebureau had aangewezen. Aangezien dit niet het geval was, had betrokkene haar verplichtingen niet geschonden en was de maatregel onterecht opgelegd. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en veroordeelde appellant tot betaling van de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.