ECLI:NL:CRVB:2013:1908

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
12-5211 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na arbeidsongeschiktheid door hart- en rugklachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die als productiemedewerker werkzaam was bij een chromerij. Appellant was sinds 25 augustus 2010 arbeidsongeschikt door hartklachten, later verergerd met rugklachten. De bedrijfsarts verklaarde appellant geschikt voor zijn werkzaamheden, wat leidde tot het besluit van het Uwv om het ziekengeld per 11 april 2011 te beëindigen. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Breda verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de belasting van zijn werkzaamheden niet correct was ingeschat, omdat hij regelmatig zwaardere gewichten moest tillen dan de door het Uwv vastgestelde 7 kilogram. De Raad heeft echter vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts overtuigend hebben aangetoond dat de belasting in de toepasselijke arbeidsmaatstaf de beperkingen van appellant niet overschrijdt. De Raad concludeert dat appellant per 11 april 2011 terecht geschikt werd geacht voor zijn werk en dat het hoger beroep niet slaagt.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er wordt geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.

Uitspraak

12/5211 ZW
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
27 augustus 2012, 11/4641 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Namens appellant heeft mr. B.J. Visser, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Visser. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was laatstelijk tot 1 september 2010 voor 40 uur per week in tweeploegendienst werkzaam als productiemedewerker bij [naam werkgever] op de afdeling chromerij. Op 25 augustus 2010 is appellant uitgevallen in verband met hartklachten. Later zijn daar rugklachten bijgekomen, terwijl ook sprake is van neusklachten en oogklachten als gevolg van een bedrijfsongeval in 2004 met natronloog.
1.2. Appellant is een aantal keren gezien op het spreekuur van de bedrijfsarts. Naar aanleiding van het laatste spreekuur op 21 maart 2011 heeft de bedrijfsarts vastgesteld dat de cardiale problemen behandeld en stabiel zijn en dat de rugklachten niet geobjectiveerd kunnen worden. Hij heeft appellant met ingang van 11 april 2011 geschikt verklaard voor de laatst verrichte werkzaamheden. Op basis van de conclusie van deze arts heeft het Uwv bij besluit van
13 april 2011 aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 11 april 2011 geen recht (meer) heeft op ziekengeld.
1.2. Bij besluit van 8 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 april 2011, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 5 augustus 2011, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij geen reden heeft te twijfelen aan de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige dat, na overleg met de voormalige bedrijfsleider van appellant, heeft geconcludeerd dat appellant geen zware tilwerkzaamheden hoefde te verrichten. De rechtbank heeft evenmin reden gezien te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat, gezien de inhoud van het werk, de belasting binnen de beperkingen van appellant blijft. Volgens de rechtbank heeft het Uwv terecht de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 11 april 2011 beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant vermeld dat hij zich kan vinden in de door het Uwv vastgestelde medische beperkingen. Hij stelt zich echter op het standpunt dat geen correcte duiding van de door hem uitgeoefende functie heeft plaatsgevonden, omdat niet is meegewogen dat een aantal van de handmatig door hem te tillen schokdempers gewichten van 7 kilogram of meer vertegenwoordigen. Gewichten tot het wettelijk maximaal toelaatbare gewicht, dat volgens de arbowetgeving 25 kilogram bedraagt, werden in principe handmatig getild. Met het grote aantal te tillen gewichten door de medewerkers van de afdeling is het theoretisch mogelijke gebruik van een takeltje tot het wettelijk toegestane gewicht van
25 kilogram niet representatief te noemen. In de praktijk kwam het erop neer dat appellant gewichten tot 25 kilogram moest tillen, terwijl zwaardere gewichten in de regel door middel van een takeltje werden getild. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verklaringen van voormalige medewerkers van de betreffende afdeling overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft met betrekking tot de belasting in de toepasselijke arbeidsmaatstaf in relatie tot de belastbaarheid van appellant verwezen naar de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige die in beroep zijn ingebracht, alsmede naar de in hoger beroep overgelegde nadere rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Nu appellant laatstelijk werkzaam was als productiemedewerker op een afdeling chromerij is van een juiste maatstaf arbeid uitgegaan.
4.2.
Naar aanleiding van de door appellant aangevoerde gronden in verband met de belasting in zijn arbeid heeft de bezwaararbeidsdeskundige contact opgenomen met de bedrijfsleider bij de voormalige werkgever van appellant en hiervan bij rapport van 16 februari 2012 verslag gedaan. Daarin is een beschrijving van de werkzaamheden gegeven en vermeld dat voor het zwaardere tilwerk een loopkat als hulpmiddel aanwezig was. Bij aanvullend rapport van
8 juni 2012 heeft de bezwaararbeidsdeskundige een uitgebreide werkomschrijving overgelegd met betrekking tot de te hanteren gewichten op de afdeling chromerij en geconcludeerd dat appellant geen zware tilwerkzaamheden hoefde te verrichten, omdat bij de uitvoering van de werkzaamheden op die afdeling geen gewichten van meer dan 7 kilogram voorkomen.
4.3.
Op de in hoger beroep door appellant overgelegde verklaringen heeft het Uwv gereageerd met rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts. De bezwaararbeidsdeskundige vermeldt daarin dat het productieproces bij de voormalige werkgever in 2010 ingrijpend is gewijzigd. De afdeling railway, waar appellant kortstondig werkzaam is geweest en waar de zwaarste gewichten werden gehanteerd, is in mei 2010 verplaatst naar het buitenland. Het tillen van zwaardere gewichten was op 24 augustus 2010 daarom niet meer aan de orde. Wat betreft het dragen van zware zakken naar een kalktank, is eind 2006/begin 2007 een installatie aangeschaft waarbij de zakken automatisch van vloerniveau naar plaats van gebruik werden getransporteerd. Ook voor het tillen van vaten met chroomzuur was een takelvoorziening beschikbaar. Uit deze beschrijvingen blijkt dat appellant op 24 augustus 2010 geen zware tilwerkzaamheden hoefde te verrichten. De bezwaarverzekeringsarts vermeldt in zijn rapport dat hij niet heeft gesteld dat appellant maximaal 7 kilogram mocht tillen, maar dat in het werk maximaal 7 kilogram getild hoefde te worden, omdat appellant dit zelf heeft aangegeven. Met de in beroep en in hoger beroep door het Uwv overgelegde rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de belasting in de toepasselijke arbeidsmaatstaf de beperkingen van appellant niet overschrijdt. De door appellant overgelegde verklaringen, die niet eensluidend zijn en waaruit niet blijkt dat zij betrekking hebben op de werksituatie op de datum in geding, kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Appellant is daarom per 11 april 2011 terecht geschikt geacht voor zijn werk.
4.4.
Gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, wordt geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
De Raad ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) M.P. Ketting

HD