In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die als productiemedewerker werkzaam was bij een chromerij. Appellant was sinds 25 augustus 2010 arbeidsongeschikt door hartklachten, later verergerd met rugklachten. De bedrijfsarts verklaarde appellant geschikt voor zijn werkzaamheden, wat leidde tot het besluit van het Uwv om het ziekengeld per 11 april 2011 te beëindigen. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Breda verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de belasting van zijn werkzaamheden niet correct was ingeschat, omdat hij regelmatig zwaardere gewichten moest tillen dan de door het Uwv vastgestelde 7 kilogram. De Raad heeft echter vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts overtuigend hebben aangetoond dat de belasting in de toepasselijke arbeidsmaatstaf de beperkingen van appellant niet overschrijdt. De Raad concludeert dat appellant per 11 april 2011 terecht geschikt werd geacht voor zijn werk en dat het hoger beroep niet slaagt.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er wordt geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.