ECLI:NL:CRVB:2013:1911
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verhoging WAO-uitkering wegens hulpbehoevendheid
In deze zaak heeft appellante, die sinds 1977 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), verzocht om een verhoging van haar uitkering vanwege hulpbehoevendheid na een operatie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat uit onderzoek van een verzekeringsarts bleek dat appellante niet in een blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De Raad oordeelt dat appellante weliswaar hulpbehoevend is, maar geen gebruik maakt van beschikbare hulp. De Raad verwijst naar artikel 22 van de WAO, dat bepaalt dat een uitkering kan worden verhoogd indien de betrokkene in een toestand van hulpbehoevendheid verkeert. De Raad concludeert dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor verhoging van haar uitkering, omdat zij zelfstandig woont en er geen medische noodzaak is voor toezicht of oppas. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden zich verenigen met het oordeel van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 2 oktober 2013.