ECLI:NL:CRVB:2013:1911

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
11-7453 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verhoging WAO-uitkering wegens hulpbehoevendheid

In deze zaak heeft appellante, die sinds 1977 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), verzocht om een verhoging van haar uitkering vanwege hulpbehoevendheid na een operatie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat uit onderzoek van een verzekeringsarts bleek dat appellante niet in een blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De Raad oordeelt dat appellante weliswaar hulpbehoevend is, maar geen gebruik maakt van beschikbare hulp. De Raad verwijst naar artikel 22 van de WAO, dat bepaalt dat een uitkering kan worden verhoogd indien de betrokkene in een toestand van hulpbehoevendheid verkeert. De Raad concludeert dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor verhoging van haar uitkering, omdat zij zelfstandig woont en er geen medische noodzaak is voor toezicht of oppas. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden zich verenigen met het oordeel van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 2 oktober 2013.

Uitspraak

11/7453 WAO
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
14 december 2011, 11/7091 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2013. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante ontvangt sinds 1977 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij brief van 30 mei 2011 heeft appellante het Uwv verzocht om haar, in verband met hulpbehoevendheid na een operatie op 4 oktober 2010, in aanmerking te brengen voor een verhoging van haar uitkering krachtens artikel 22 van de WAO. Bij besluit van 21 juli 2011 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat uit onderzoek van een verzekeringsarts is gebleken dat appellante niet verkeert in een, althans voorlopig, blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt.
1.3. Het tegen het besluit van 21 juli 2011 gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 31 augustus 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Op grond van een herbeoordeling door een bezwaarverzekeringsarts neemt het Uwv het standpunt in dat er geen sprake is van een medische noodzaak tot geregeld oppassing en verzorging.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar artikel 22 van de WAO en de daarop gebaseerde Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid van
23 oktober 2007, Stcrt. 2007, 241 (Beleidsregel), alsmede naar uitspraken van de Raad van
9 juli 1999, LJN ZB8406, en van 9 juni 2006, LJN AX8886, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht en op goede gronden heeft besloten dat appellante niet zodanig hulpbehoevend is dat zij in aanmerking komt voor verhoging van haar WAO-uitkering. Ook het ter zitting gedane beroep van appellante op de uitspraak van de Raad van
28 november 2006, LJN AZ5820 kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, omdat de rechtbank daarin niet een met de onderhavige situatie vergelijkbare situatie ziet.
3.
In hoger beroep heeft appellante met een beroep op laatstvermelde uitspraak herhaald dat zij in aanmerking zou moeten komen voor een verhoging van haar WAO-uitkering naar 85% op grond van artikel 22 van de WAO. Uit de stukken blijkt dat appellante het nagenoeg zonder hulp stelt. Zij heeft wel een indicatie voor thuishulp, maar maakt daar geen gebruik van. Zij kan door haar handicap niet zelf koken, maar is in de plaats daarvan aangewezen op
kant- en klaarmaaltijden en brood. Zij heeft bovendien hulp nodig bij bijvoorbeeld boodschappen doen, waarbij de huismeester de boodschappen naar binnen moet tillen. Zij verkeert in een sociaal isolement maar doet daar niets aan. Het komt erop neer dat appellante wel hulpbehoevend is, maar geen gebruik maakt van mogelijke hulp. Dat laat de hulpbehoevendheid op zich echter onverlet, aldus appellante.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
In artikel 22 van de WAO is bepaald dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt verhoogd tot ten hoogste 100/108 maal zijn dagloon of zijn vervolgdagloon, indien de betrokkene in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert, welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt.
4.3.
In het kader van de uitvoering van dit artikel hanteert het Uwv de hierboven genoemde Beleidsregel. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregel wordt de uitkering verhoogd tot 100% van het dagloon of het vervolgdagloon, indien de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering verhoogd tot 85% van het dagloon of het vervolgdagloon, indien de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn. De Raad heeft al eerder geoordeeld - zie de uitspraak van
22 december 2010, LJN BO9525 - dat de Beleidsregel de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
4.4.
Met betrekking tot de toepassing van het beleid in het voorliggende geval kan de Raad zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank daarover en de overwegingen die haar tot dat oordeel hebben geleid. Appellante heeft in hoger beroep herhaald hetgeen in bezwaar en beroep is aangevoerd en geen objectieve medische informatie ingebracht die tot een ander oordeel moet leiden.
4.5.
Van een vergelijkbare hulpbehoevendheid als aan de orde in de zaak waarin de Raad uitspraak heeft gedaan op 28 november 2006, LJN AZ5820, is geen sprake. Appellante woont zelfstandig. Uit de voorhanden stukken is niet gebleken dat er om medische redenen een noodzaak zou bestaan voor toezicht of oppas.
4.6.
Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) M.P. Ketting

QH