ECLI:NL:CRVB:2013:2759
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- J.J.A. Kooijman
- P.W. van Straalen
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstand en terugvordering door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam
In deze zaak gaat het om de herziening van bijstand aan appellanten, die gehuwd zijn en bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had toestemming van het college om van 1 juli 2011 tot en met 28 juli 2011 in het buitenland te verblijven, maar keerde pas op 3 augustus 2011 terug naar Nederland. Bij zijn terugkeer meldde hij zich bij de gemeente Rotterdam en gaf aan dat hij wegens ziekte te laat was teruggekeerd. Het college herzag de bijstand over de periode van 29 juli 2011 tot en met 31 juli 2011 en vorderde een bedrag van € 121,34 terug. Appellanten stelden dat appellant wegens zeer dringende redenen, zoals ziekte, niet in staat was om tijdig terug te keren.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat er sprake was van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WWB. De Raad stelde vast dat de verklaringen van de huisarts niet voldoende waren om aan te tonen dat appellant in een acute noodsituatie verkeerde. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstand te herzien en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank Rotterdam vernietigd moest worden. De Raad verklaarde het beroep gegrond en herroept het besluit van 19 augustus 2011 met betrekking tot de maatregel. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten tot een totaalbedrag van € 2.832,-.
Deze uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken op 10 december 2013.