ECLI:NL:CRVB:2013:789

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
12-3844 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door onvoldoende bewijs van verkoop snackbar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Betrokkene had op 12 mei 2011 een aanvraag om bijstand ingediend, maar de aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat de gevraagde gegevens niet waren verstrekt. Na een toezegging van de appellant om een inhoudelijk besluit te nemen, werd de aanvraag op 7 februari 2012 afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat de door betrokkene overgelegde gegevens onvoldoende duidelijk waren om zijn recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen het besluit van 7 februari 2012 gegrond verklaard, maar het college ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de appellant zich niet alleen heeft beperkt tot de aanvraagdatum, maar ook de na die datum overgelegde gegevens heeft meegewogen. De Raad oordeelde dat betrokkene niet voldoende bewijs had geleverd van de verkoop van zijn snackbar, wat essentieel was voor het vaststellen van zijn recht op bijstand. De Raad concludeerde dat de appellant op goede gronden had geoordeeld dat betrokkene niet had aangetoond dat hij recht had op bijstand in de relevante periode. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard. Tevens werd het besluit van 19 juli 2012 vernietigd, omdat de grondslag daarvoor was komen te vervallen. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/3844 WWB, 12/5498 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
31 mei 2012, 11/4770 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft een nader besluit van 19 juli 2012 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier. Betrokkene is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene heeft op 12 mei 2011 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Op 27 mei 2011 heeft appellant betrokkene gevraagd om voor
3 juni 2011 een aantal gegevens over te leggen. Daartoe behoren onder meer gegevens waaruit blijkt voor welk bedrag betrokkene voorafgaand aan de aanvraag zijn snackbar met de naam [naam snackbar] heeft overgedragen. Bij besluit van 8 juni 2011 heeft appellant deze aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat de gevraagde gegevens niet zijn verstrekt. Bij besluit van 27 september 2011 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 8 juni 2011 ongegrond verklaard.
1.2.
Ter zitting van de voorzieningenrechter van de rechtbank op 6 januari 2012 heeft appellant toegezegd dat een inhoudelijk besluit op de aanvraag zal worden genomen. Op
11 januari 2012 heeft appellant betrokkene verzocht om de diverse gegevens met betrekking tot de overdracht van snackbar [naam snackbar], waaronder de overeenkomst van de verkoop van deze snackbar en betaalbewijzen van de verkoop, over te leggen. Betrokkene heeft op 13 januari 2012 gegevens overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 7 februari 2012 (bestreden besluit) heeft appellant het besluit van
27 september 2011 ingetrokken en de aanvraag om bijstand van 12 mei 2011 afgewezen op de grond dat de door betrokkene overgelegde gegevens onvoldoende duidelijk zijn om zijn recht op bijstand te kunnen vaststellen. Appellant heeft daarbij het standpunt ingenomen dat betrokkene niet duidelijk heeft gemaakt aan wie hij snackbar [naam snackbar] heeft verkocht en voor welk bedrag.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat het recht op bijstand van betrokkene op het moment van de aanvraag van 12 mei 2011 niet was vast te stellen door het ontbreken van objectieve en verifieerbare gegevens over de verkoop van de snackbar. Het bestreden besluit kan naar het oordeel van de rechtbank niet in stand blijven omdat de appellant zich bij de besluitvorming heeft beperkt tot een beoordeling van dat moment. Omdat de aanvraag eerst buiten behandeling was gesteld, had appellant moeten uitgaan van de periode van de datum van de aanvraag van 12 mei 2011 tot en met de datum van het besluit waarbij inhoudelijk op de aanvraag is beslist, 7 februari 2012.
3.1.
Appellant heeft zich gekeerd tegen het onder 2 (slot) weergegeven deel van de aangevallen uitspraak. Appellant heeft aangevoerd dat het bestreden besluit wel met inachtneming van de onder 2 vermelde periode is genomen en dat betrokkene heeft nagelaten met controleerbare en verifieerbare gegevens duidelijk te maken dat hij in die periode recht had op bijstand.
3.2.
Op 19 juli 2012 heeft appellant naar aanleiding van de aangevallen uitspraak opnieuw beslist op het bezwaar tegen het besluit 8 juni 2011. Appellant heeft het bezwaar wederom ongegrond verklaard. De Raad zal, nu het besluit van 19 juli 2012 niet geheel tegemoetkomt aan de bezwaren van betrokkene, dit op de voet van de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de beoordeling in hoger beroep betrekken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In een geval waarin een aanvraag om bijstand met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling is gesteld en na bezwaar bij de beslissing op bezwaar alsnog inhoudelijk op die aanvraag wordt beslist, vangt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel aan op de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Die periode eindigt op de datum van de beslissing op bezwaar of - zo de betrokkene met ingang van een eerdere datum bijstand is verleend - tot aan die eerdere datum. Het voorgaande betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 12 mei 2011 tot en met 7 februari 2012.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Blijkens het bestreden besluit heeft appellant zich niet beperkt tot de aanvraagdatum van 12 mei 2011, maar mede met in achtneming van de na die datum door betrokkene overgelegde gegevens een beslissing genomen op de aanvraag. Zo heeft betrokkene op
13 januari 2012 een verklaring overgelegd van M. [C.] ([C.]) van 1 november 2010. Volgens die verklaring heeft [C.] de snackbar voor € 5.500,-- van betrokkene overgenomen en heeft [C.] € 5.200,-- overgemaakt naar de verhuurder van het bedrijfspand[naam verhuurder] wegens een huurachterstand en € 300,-- contant betaald aan betrokkene. Voorts heeft betrokkene eveneens op 13 januari 2012 een rekeningoverzicht overgelegd waarvan hij stelt dat dit van [C.] is. Appellant heeft aan het bestreden besluit vervolgens ten grondslag gelegd dat betrokkene zijn stelling dat hij snackbar [naam snackbar] heeft verkocht niet heeft onderbouwd met een koopovereenkomst. Appellant heeft tevens mede in aanmerking genomen dat betrokkene evenmin een bewijs van betaling van een koopsom heeft overgelegd.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.3 is overwogen volgt dat het bestreden besluit, anders dan door de rechtbank is geoordeeld, wel met inachtneming van de onder 4.1 vermelde periode is genomen. Appellant heeft voorts op goede gronden het standpunt ingenomen dat betrokkene er niet in is geslaagd met objectieve en verifieerbare gegevens duidelijk te maken dat hij voorafgaand aan zijn bijstandsaanvraag snackbar [naam snackbar] heeft verkocht en voor welk bedrag. Het door betrokkene op 13 januari 2012 overgelegde rekeningoverzicht is niet op naam gesteld waardoor niet aannemelijk is gemaakt dat dit bankgegevens van [C.] zijn. Zelfs al zou daarvan worden uitgegaan, dan bieden die gegevens geen steun voor de - in de verklaring van 1 november 2010 opgenomen - betaling door [C.] van een bedrag van € 5.200,- aan[naam verhuurder] ter aflossing van een huurachterstand van betrokkene. De ontbrekende gegevens zijn van belang om te bepalen of betrokkene destijds verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden. De door betrokkene overgelegde gegevens zijn dus onvoldoende duidelijk om te kunnen vaststellen of hij in de hier aan de orde zijnde periode recht op bijstand heeft.
4.5.
Hetgeen onder 4.4 is overwogen brengt mee dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. Daartoe wordt overwogen dat, zoals volgt uit 4.4, het bestreden besluit in rechte stand kan houden op de grond dat betrokkene onvoldoende gegevens heeft verstrekt om de aanvraag te onderbouwen.
4.6.
Omdat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt, is aan het besluit van 19 juli 2012 de grondslag komen te ontvallen. Dat betekent dat ook het besluit van 19 juli 2012 dient te worden vernietigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 7 februari 2012 ongegrond;
  • vernietigt het besluit van 19 juli 2012.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en
F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) V.C. Hartkamp

HD