ECLI:NL:CRVB:2013:CA0041
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van toegenomen beperkingen in WAO en beëindiging van ZW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Groningen. De appellant, A. te B., had in 1989 zijn werkzaamheden als postbesteller gestaakt vanwege rugklachten en ontving een WAO-uitkering. Na een ziekmelding per 29 september 2009, als gevolg van toegenomen klachten, ontving hij een ZW-uitkering. Het Uwv heeft echter besloten dat er geen toegenomen beperkingen waren en heeft zowel de WAO-uitkering niet verhoogd als de ZW-uitkering beëindigd. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het Uwv juist waren en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en bevestigd dat er op en na 29 september 2009 geen sprake was van toegenomen beperkingen. De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn dossier incompleet was en dat zijn medische beperkingen waren onderschat, niet overtuigend geacht. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat het Uwv van een juiste maatstaf arbeid is uitgegaan. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellant geen nieuwe medische gegevens heeft ingediend die zijn standpunt onderbouwen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij J.J.T. van den Corput als voorzitter fungeerde, en is openbaar uitgesproken op 8 mei 2013.