ECLI:NL:CRVB:2014:1191
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van medische klachten
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich ziek had gemeld vanwege vermoeidheid en pijnklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellante had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat appellante lijdt aan astma, een somatoforme pijnstoornis, en een depressieve persoonlijkheid, maar geen cognitieve stoornissen kon objectiveren. De verzekeringsarts achtte appellante beperkt voor bepaalde werkzaamheden, maar concludeerde dat zij geschikt was voor vijf geselecteerde functies, wat leidde tot een verlies aan verdiencapaciteit van 4,71%.
Na een bezwaarprocedure, waarin de medische beoordeling door een bezwaarverzekeringsarts werd onderschreven, verklaarde het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond. In beroep bij de rechtbank werd het beroep van appellante eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar klachten onvoldoende waren meegenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat zij last had van geheugen- en concentratieproblemen.
De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om te twijfelen aan de medische beoordeling door het Uwv. De bezwaarverzekeringsarts had een deugdelijke afweging gemaakt van de klachten van appellante en de Raad concludeert dat de diagnose niet doorslaggevend is voor de vaststelling van de beperkingen tot het verrichten van arbeid. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.