ECLI:NL:CRVB:2014:1229
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstandsverlening aan appellanten op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellanten, die bijstand in de vorm van een geldlening hadden ontvangen, hebben niet meegewerkt aan het vestigen van een krediethypotheek, wat leidde tot de terugvordering van de verstrekte bijstand. De rechtbank had eerder het beroep van appellanten gegrond verklaard, maar de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd.
De zaak begon met een besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage, waarbij aan appellanten bijstand was toegekend met de voorwaarde dat zij medewerking zouden verlenen aan het vestigen van een hypotheek. Later werd de bijstand herzien en een bedrag van € 589,74 teruggevorderd, omdat appellanten inkomsten uit arbeid hadden ontvangen. Daarnaast werd een bedrag van € 6.418,57 teruggevorderd omdat zij niet hadden meegewerkt aan de krediethypotheek.
Appellanten voerden in hoger beroep aan dat het vertrouwensbeginsel hen beschermde tegen de terugvordering van het bedrag van € 589,74. Ook stelden zij dat er rechtsongelijkheid bestond tussen verschillende groepen bijstandsontvangers. De Raad oordeelde echter dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan door het college. Bovendien was er geen aanleiding om het terug te vorderen bedrag te verminderen, aangezien de argumenten van appellanten herhalingen waren van eerdere stellingen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering van de bijstand terecht was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 april 2014.