ECLI:NL:CRVB:2014:1229

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
12-4172 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstandsverlening aan appellanten op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellanten, die bijstand in de vorm van een geldlening hadden ontvangen, hebben niet meegewerkt aan het vestigen van een krediethypotheek, wat leidde tot de terugvordering van de verstrekte bijstand. De rechtbank had eerder het beroep van appellanten gegrond verklaard, maar de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd.

De zaak begon met een besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage, waarbij aan appellanten bijstand was toegekend met de voorwaarde dat zij medewerking zouden verlenen aan het vestigen van een hypotheek. Later werd de bijstand herzien en een bedrag van € 589,74 teruggevorderd, omdat appellanten inkomsten uit arbeid hadden ontvangen. Daarnaast werd een bedrag van € 6.418,57 teruggevorderd omdat zij niet hadden meegewerkt aan de krediethypotheek.

Appellanten voerden in hoger beroep aan dat het vertrouwensbeginsel hen beschermde tegen de terugvordering van het bedrag van € 589,74. Ook stelden zij dat er rechtsongelijkheid bestond tussen verschillende groepen bijstandsontvangers. De Raad oordeelde echter dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan door het college. Bovendien was er geen aanleiding om het terug te vorderen bedrag te verminderen, aangezien de argumenten van appellanten herhalingen waren van eerdere stellingen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering van de bijstand terecht was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 april 2014.

Uitspraak

12/4172 WWB, 12/4173 WWB
Datum uitspraak: 15 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 juli 2012, 12/3831 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2], beiden te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 4 maart 2014, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 8 april 2011 heeft het college aan appellanten met ingang van 21 maart 2011 bijstand toegekend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) in de vorm van een geldlening. Aan de bijstand is de voorwaarde verbonden dat appellanten medewerking verlenen aan het vestigen van een hypotheek op hun woning, tot zekerheid voor de terugbetaling van de leenbijstand.
1.1.
Bij besluit van 9 januari 2012 heeft het college de bijstand van appellanten over de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2011 herzien, en de bijstand over die periode tot een bedrag van € 589,74 van hen teruggevorderd, op de grond dat appellant inkomsten uit arbeid ontving.
1.2.
Bij besluit van 12 januari 2012 heeft het college de aan appellanten verstrekte leenbijstand met ingang van 21 maart 2011 van hen teruggevorderd tot een bedrag van
€ 6.418,57, op de grond dat zij niet hebben meegewerkt aan het vestigen van een krediethypotheek.
1.3.
Bij besluit van 23 april 2012 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 9 januari 2012 en 12 januari 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat uit de voorhanden zijnde stukken niet duidelijk was of het bedrag van € 589,74 in het bedrag van € 6.418,57 was begrepen, en dat eerst ter zitting van de rechtbank duidelijk is geworden dat dit niet het geval is.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij hebben zij aangevoerd dat het vertrouwensbeginsel er aan in de weg staat dat het college het bedrag van € 598,74 van appellanten kan terugvorderen. Voorts hebben zij aangevoerd dat de terugvordering met € 1.200,- moet worden verminderd omdat er rechtsongelijkheid bestaat tussen degenen die bijstand verkrijgen onder verband van krediethypotheek tot een bedrag van € 1.200,- en degenen die een hoger bedrag aan bijstand krijgen. In de visie van appellanten hoeft degene die tot de eerste categorie behoort niets terug te betalen en dient degene die tot de tweede categorie behoort alles terug te betalen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Hoewel appellanten reeds in bezwaar hebben aangevoerd dat er onduidelijkheid bestaat over de hoogte van de terug te vorderen bijstand, hebben zij eerst in hoger beroep een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan. Voorts kan een beroep op het vertrouwensbeginsel volgens vaste rechtspraak van de Raad
(19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:BK4735) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Aan deze eisen wordt in dit geval niet voldaan.
4.2.
Evenmin is er aanleiding tot vermindering van het terug te vorderen bedrag met € 1.200,- De gronden die appelanten in hoger beroep hebben aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. In de aangevallen uitspraak is reeds gemotiveerd uiteengezet waarom appellanten ten onrechte een beroep doen op het door het college gevoerde beleid met betrekking tot het verlenen van bijstand als geldlening vanwege vermogen in de eigen woning, waarbij een drempelbedrag € 1.200,- geldt waar beneden geen leenbijstand wordt verstrekt. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en maakt deze tot de zijne.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en A.M. Overbeeke en
F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J.T.P. Pot

HD