In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een WIA-uitkering ontving, had zijn uitkering aangevraagd op basis van een arbeidsongeschiktheid van 100%, vastgesteld door het Uwv. Echter, naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek naar de behandelend psychiater, die verdacht werd van fraude, heeft het Uwv een heronderzoek uitgevoerd. Dit heronderzoek, uitgevoerd door psychiater W.M.J. Hassing, concludeerde dat de appellant opzettelijk klachten voorwendde en dat er geen sprake was van een objectief vast te stellen psychiatrische aandoening. Het Uwv heeft daarop besloten de WIA-uitkering met terugwerkende kracht in te trekken, evenals de onterecht betaalde bedragen terug te vorderen.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen logisch en goed onderbouwd waren. De rechtbank oordeelde dat de appellant zijn informatieplicht niet was nagekomen, wat leidde tot de conclusie dat hij had kunnen weten dat zijn uitkering onterecht was. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde deze uitspraak, waarbij werd vastgesteld dat er geen dringende redenen waren om van intrekking of terugvordering af te zien. De Raad benadrukte dat de appellant had moeten beseffen dat hij ernstig rekening diende te houden met een herziening van zijn uitkering, gezien de omstandigheden van de zaak.
De uitspraak bevestigt de noodzaak van zorgvuldige medische beoordelingen in het kader van uitkeringsaanvragen en de verantwoordelijkheden van de aanvrager om correcte informatie te verstrekken. De Raad oordeelde dat de terugvordering van de onterecht betaalde uitkering gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en de rol van de appellant in het verstrekken van onjuiste informatie.