ECLI:NL:CRVB:2014:144

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
12-5280 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WW-uitkering wegens het bereiken van de maximale uitkeringsduur

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WW-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 12-5280 WW. Appellant had aanvankelijk recht op een WW-uitkering van maximaal drie maanden, maar na bezwaar werd dit verlengd tot 30 maanden. De uitkering eindigde op 8 september 2011, omdat de maximale uitkeringsduur was bereikt. Appellant stelde dat hij door de handelwijze van het Uwv in zijn re-integratie was gefrustreerd en dat dit aanleiding zou moeten zijn om de uitkeringsduur te verlengen.

De Raad overwoog dat het Uwv correct had gehandeld volgens de bepalingen van de Werkloosheidswet (WW) en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de wettelijke regels rechtvaardigden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant niet in aanmerking kwam voor een langere uitkering, en deze uitspraak werd door de Raad bevestigd. Appellant had geen bewijs geleverd dat zijn re-integratiemogelijkheden waren geschaad door de procedures die hij had gevoerd. Ook het ontbreken van een doelgroepverklaring werd niet als bijzondere omstandigheid erkend.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 januari 2014.

Uitspraak

12/5280 WW
Datum uitspraak: 22 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
15 augustus 2012, 12-634 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van Velsen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2013. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.B. Heij.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 10 april 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) voor maximaal drie maanden met ingang van 9 maart 2009. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft het bezwaar bij besluit van 2 oktober 2009 gegrond verklaard en vastgesteld dat appellant vanaf
9 maart 2009 recht heeft op 30 maanden WW-uitkering. Daarbij is appellant meegedeeld dat de WW-uitkering eindigt per 8 september 2011, indien er in die tijd niets in zijn situatie verandert. Appellant heeft tegen dit besluit, alsmede tegen een besluit van 11 mei 2009 met betrekking tot de overname van de betalingsverplichting geprocedeerd, hetgeen heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van 22 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9045 en in het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0909.
1.2. Bij besluit van 16 september 2011 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant beëindigd met ingang van 9 september 2011. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 28 december 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is op 8 september 2011 de maximale uitkeringsduur bereikt en kan de duur van de
WW-uitkering niet worden verlengd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet (meer) in geschil is dat appellant gezien zijn arbeidsverleden niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering met een langere duur dan hem is toegekend. De door appellant aangevoerde omstandigheden, te weten dat hij feitelijk lange tijd geen gebruik heeft kunnen maken van de hem door de WW-uitkering geboden mogelijkheid om werk te zoeken, waardoor hij op 8 september 2011 nog geen baan had, bieden geen grond om de uitkeringsduur te verlengen omdat de WW hierin niet voorziet.
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv zich niet kan en mag verschuilen achter de WW en op deze manier zijn frustrerende handelwijze feitelijk beloond zien. Het Uwv heeft volgens appellant vanaf het begin alle re-integratie inspanningen gefrustreerd. Tijdens de duur van de WW-uitkering heeft appellant - door onjuiste besluitvorming van het Uwv - zich genoodzaakt gezien om diverse procedures te voeren, hetgeen zodanige frustraties heeft veroorzaakt dat van geen enkele re-integratie meer sprake kon zijn. Bovendien heeft het Uwv geweigerd appellant een zogenaamde doelgroep verklaring langdurige werklozen te verstrekken, als gevolg waarvan appellant een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is misgelopen met als gevolg dat hij niet in staat is geweest om voor zijn partner een machtiging voorlopig verblijf te verkrijgen. Het komt appellant voor dat ook het Uwv een schadebeperkingsplicht heeft en zich hieraan niet door een formele toepassing van de WW kan onttrekken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het Uwv correct uitvoering heeft gegeven aan de van toepassing zijnde bepalingen van de WW. De vaststelling van de duur van de WW-uitkering van appellant tot 9 september 2011 is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 42 van de WW.
4.2.
Artikel 42 van de WW is een dwingendrechtelijke bepaling. Volgens vaste rechtspraak van de Raad zijn er bijzondere omstandigheden denkbaar waarin strikte toepassing van dwingendrechtelijke bepalingen zo zeer in strijd is te achten met algemene rechtsbeginselen dat op die grond toepassing daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn (zie bijvoorbeeld CRvB 10 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR4262).
4.3.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding om af te wijken van de duur van de WW-uitkering. De omstandigheid dat appellant over de duur van deze uitkering procedures heeft gevoerd tegen het Uwv kan er immers niet toe leiden dat hij in het geheel niet in staat kan worden geacht op zoek te gaan naar ander werk. Het is dan ook niet aannemelijk dat appellant is geschaad in zijn re-integratiemogelijkheden, zodat hierin reeds daarom geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in 4.2 kan zijn gelegen. Ook de omstandigheid dat appellant niet in aanmerking kwam voor een door het Uwv af te geven doelgroep-verklaring, vormt geen bijzondere omstandigheid. Appellant had een dergelijke verklaring bovendien ook kunnen verkrijgen vanuit de positie dat hij een uitkering ontving op grond van de Wet werk en bijstand, hetgeen hij uiteindelijk ook heeft gehad.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een veroordeling tot schadevergoeding bestaat geen ruimte. Het verzoek daartoe van appellant moet daarom worden afgewezen.
5.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) J.C. Hoogendoorn

IJ