ECLI:NL:CRVB:2014:1543
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die in Utrecht woont, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 18 april 2012 geen recht meer op ziekengeld toekende. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat de appellant weer geschikt werd geacht voor zijn arbeid, ondanks zijn ziekmelding op 31 januari 2012 na een hemorroïdenoperatie en aanhoudende klachten van hoofdpijn en spanningsklachten.
De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts had rekening gehouden met de psychische klachten van de appellant, die voortkwamen uit werkproblemen en een echtscheidingsprocedure. De rechtbank oordeelde dat de psychische situatie van de appellant niet ernstiger was dan tijdens de WIA-beoordeling en dat er voldoende rekening was gehouden met zijn fysieke klachten.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn klachten en verwees naar eerdere medische rapporten, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe informatie was die een ander oordeel rechtvaardigde. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe, relevante informatie te overleggen in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en stelde dat de appellant weer geschikt was voor zijn arbeid.