ECLI:NL:CRVB:2014:1543

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
13-1801 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die in Utrecht woont, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 18 april 2012 geen recht meer op ziekengeld toekende. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat de appellant weer geschikt werd geacht voor zijn arbeid, ondanks zijn ziekmelding op 31 januari 2012 na een hemorroïdenoperatie en aanhoudende klachten van hoofdpijn en spanningsklachten.

De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts had rekening gehouden met de psychische klachten van de appellant, die voortkwamen uit werkproblemen en een echtscheidingsprocedure. De rechtbank oordeelde dat de psychische situatie van de appellant niet ernstiger was dan tijdens de WIA-beoordeling en dat er voldoende rekening was gehouden met zijn fysieke klachten.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn klachten en verwees naar eerdere medische rapporten, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe informatie was die een ander oordeel rechtvaardigde. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe, relevante informatie te overleggen in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en stelde dat de appellant weer geschikt was voor zijn arbeid.

Uitspraak

13/1801 ZW
Datum uitspraak: 2 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
22 februari 2013, 12/2913 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te Utrecht (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Kellouh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 12/5967 WIA en 12/5970 WW plaatsgevonden op 19 februari 2014. Namens appellant is verschenen mr. Kellouh. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst. De Raad doet in iedere zaak afzonderlijk uitspraak.

OVERWEGINGEN

1.1. Met ingang van 31 augustus 2010 is appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontzegd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2. Appellant heeft zich op 31 januari 2012, vanuit een situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld vanwege klachten na een hemorroïdenoperatie, hoofdpijn en spanningsklachten.
1.3. Bij besluit van 13 april 2012 heeft het Uwv bepaald dat appellant met ingang van
18 april 2012 geen recht (meer) heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) omdat hij met ingang van die datum weer geschikt wordt geacht tot het verrichten van “zijn arbeid”, te weten één van de geduide functies in het kader van het vaststellen van zijn mate van arbeidsongeschiktheid in de WIA-procedure. Bij besluit van 18 juli 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 13 april 2012 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank ligt aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag. Wat betreft de psychische klachten van appellant heeft de bezwaarverzekeringsarts rekening gehouden met de door hem opgevraagde informatie van psychiater A. Nezami, werkzaam bij het NOAGG, van
5 juli 2012. Hieruit blijkt dat appellant psychosociale problemen ervaart nu hij werkproblemen heeft en in een echtscheidingsprocedure is verwikkeld. Daardoor is sprake van een lichte depressieve stoornis en spanningshoofdpijn. De bezwaarverzekeringsarts acht de psychische situatie van appellant niet ernstiger dan ten tijde van de WIA-beoordeling het geval was. De rechtbank kan zich vinden in het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts dat niet is gebleken van toegenomen psychische beperkingen. Ook is in voldoende mate rekening gehouden met de fysieke klachten die appellant ervaart. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv appellant met ingang van 18 april 2012 weer geschikt kunnen achten voor zijn arbeid, zijnde (één van) de in het kader van de Wet WIA geduide functies
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn klachten onveranderd aanwezig zijn en in dit verband gewezen op een brief van [M.I.] van 24 januari 2013 alsmede op de brief van arts A. Nezami van 5 juli 2012. Appellant heeft benadrukt dat hij sinds begin 2011 tot op heden in behandeling is inclusief de datum in geding en dat er besloten is om een psychiatrisch onderzoek aan te vragen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, onder meer over de door appellant in hoger beroep genoemde brief van 5 juli 2012, worden onderschreven. In hoger beroep heeft appellant geen (medische) stukken overgelegd die aanknopingspunten bieden voor een ander oordeel. Zoals de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 24 mei 2013 terecht heeft opgemerkt, bevat de brief van 24 januari 2013 geen nieuwe informatie over de datum in geding. De stand van zaken met betrekking tot een nog aan te vragen psychiatrisch onderzoek kon de gemachtigde van appellant ter zitting niet geven.
4.3.
De overwegingen 4.1 en 4.2 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) E. Heemsbergen
IvR