ECLI:NL:CRVB:2014:1607
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Mede-terugvordering van algemene bijstand en langdurigheidstoeslag in het kader van gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen aan A, die sinds 12 mei 1999 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal had besloten de bijstand van A in te trekken, omdat hij samenwoonde met appellante en ten onrechte bijstand ontving naar de norm voor een alleenstaande.
De sociale recherche had onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan A, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding met appellante. Dit onderzoek omvatte dossieronderzoek, observaties en verhoren van zowel A als appellante. Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het college de bijstand van A met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, ook van appellante.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende basis bieden voor de conclusie dat zij en A een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad overweegt dat de onderzoeksresultaten voldoende bewijs leveren voor de gezamenlijke huishouding en dat A zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college bevoegd was om de kosten van bijstand van appellante terug te vorderen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van de rechtbank en er wordt geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.