ECLI:NL:CRVB:2014:1623

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
12-3839 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van Wajong-aanvraag wegens voldoende verdiencapaciteit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Groningen. Appellante, geboren in 1988, had een aanvraag ingediend voor ondersteuning op grond van de Wet Wajong, maar deze aanvraag was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen. Het Uwv stelde dat appellante in staat was om minimaal 75% van het minimumloon te verdienen, ondanks haar gezondheidsklachten, waaronder pijnlijke gewrichten en vermoeidheid, die voortkwamen uit het Hyper Mobiliteits Syndroom (HMS).

De rechtbank had het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarbij zij de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen had onderschreven. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank de informatie van haar psycholoog, B. Thomassen, had miskend en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet correct was. Het Uwv daarentegen benadrukte dat er geen aanwijzingen waren voor psychische of cognitieve stoornissen die haar arbeidsvermogen zouden beïnvloeden.

De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had beslist dat appellante niet in aanmerking kwam voor Wajong-ondersteuning. De Raad bevestigde de eerdere overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de medische beoordelingen adequaat waren en dat er geen nieuwe informatie was die tot een ander oordeel zou leiden. De Raad wees erop dat de in hoger beroep ingebrachte medische informatie uit Engeland niet relevant was voor de beoordeling van de aanvraag, die in 2011 was ingediend.

Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante afgewezen en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/3839 WAJONG
Datum uitspraak: 7 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
23 mei 2012, 12/19 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Groot-Brittannië (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Namens haar heeft mr. J.S. Visser, advocaat, aanvullende gronden en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op de nadere stukken gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 maart 2014. Namens appellante is
mr. Visser verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante, geboren [in] 1988, heeft een door het Uwv op 15 juni 2011 ontvangen aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend, waarbij zij heeft vermeld last te hebben van pijnlijke gewrichten en vermoeidheid. Deze aanvraag is na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 21 juli 2011 afgewezen op de grond dat appellante met ingang van
1 september 2008, toen zij nog studerend was, lichte beperkingen ondervindt voor het belasten van de gewrichten als gevolg van de aandoening Hyper Mobiliteits Syndroom (HMS) maar dat zij met haar beperkingen in staat is te werken en daarmee meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Het tegen dat besluit ingediende bezwaar is, na nader medisch en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 12 december 2011(bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat zij onvoldoende grond ziet voor twijfel aan de door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen en dat haar niet is gebleken dat appellante met die beperkingen niet in staat was om arbeid te verrichten op de in geding zijnde datum. Zij heeft overwogen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen onderzoek hebben gedaan, dossiergegevens hebben bestudeerd, informatie bij de behandelend sector hebben ingewonnen, en dat de bezwaarverzekeringsarts het behandelplan van psycholoog B. Thomassen van 19 oktober 2011 in de beoordeling heeft betrokken. Volgens de rechtbank kan gesteld worden dat het door Thomassen bepleite nader onderzoek met betrekking tot de urenbelastbaarheid van appellante door de bezwaarverzekeringsarts is uitgevoerd. Dat appellante meer beperkt zou zijn, heeft zij niet met nieuwe medische stukken onderbouwd. Tot slot heeft de rechtbank met verwijzing naar het rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van 2 december 2011 overwogen dat afdoende en voldoende inzichtelijk is gemotiveerd dat de aan appellante geduide functies voor haar geschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante, met verwijzing naar een nader schrijven van psycholoog Thomassen van 25 november 2012, aangevoerd dat de rechtbank de informatie van deze psycholoog heeft miskend. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij nadere informatie van Engelse artsen ingezonden. Voorts acht appellante de weergave van haar beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet in overeenstemming met de rechtspraak, bijvoorbeeld met de uitspraken van de rechtbank Alkmaar van 12 januari 2012, ECLI:NL:RBALK:2012:BV1949 en 3 mei 2012, ECLI:NL:RBALK:2012:BW4458 en van de Raad van 13 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4675.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep benadrukt dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken geen aanleiding hebben gegeven om appellante beperkt te achten in rubriek I van de FML omdat er geen aanwijzingen zijn voor psychische of cognitieve stoornissen. De door appellante genoemde rechtspraak van de Raad is volgens het Uwv daarom niet van toepassing. Voorts heeft het Uwv naar aanleiding van de brief van psycholoog Thomassen van
25 november 2012 een reactie ingezonden van een bezwaarverzekeringsarts van
5 december 2012, waarin deze de verzekeringsgeneeskundige conclusies gemotiveerd heeft gehandhaafd en een nadere reactie van 18 maart 2014, ingezonden in verband met door appellante ingezonden medische informatie uit Engeland.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij wet van 3 december 2009 (Stb. 2009, 580) is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met ingang van
1 januari 2010 gewijzigd. De bepalingen van de Wajong, zoals deze luidden voor
1 januari 2010 zijn daarbij ondergebracht in hoofdstuk 3 en de citeertitel van de wet is gewijzigd in Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Appellante heeft in 2011 een aanvraag ingediend. Gelet op het bepaalde in artikel 3:6 van de Wet Wajong wordt het geschil beoordeeld aan de hand van de bepalingen van hoofdstuk 2 van de Wet Wajong.
4.2.1.
Op grond van artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong is jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk de ingezetene die aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar zal herstellen.
4.2.2.
Op grond van artikel 2:5, eerste lid, van de Wet Wajong wordt de beoordeling van wat iemand met arbeid kan verdienen, alsmede de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
4.2.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 2:15, tweede lid, van de Wet Wajong ontstaat het recht op arbeidsondersteuning op de dag dat aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid van artikel 2:15 wordt voldaan, doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag werd ingediend.
4.3.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv in het bestreden besluit met juistheid heeft beslist dat appellante niet in aanmerking komt voor ondersteuning in het kader van de Wet Wajong, omdat zij ten tijde hier van belang minimaal 75% van het minimumloon kan verdienen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank dat er geen grond is om te twijfelen aan de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsgeneeskundigen. Hierbij wordt opgemerkt dat bij de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts gegevens van behandelend internist, neuroloog, huisarts en psycholoog zijn betrokken.
4.4.
De in hoger beroep door appellante ingebrachte nadere brief van psycholoog Thomassen leidt niet tot een ander oordeel. In zijn nader rapport van 5 december 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts afdoende gemotiveerd dat in de uitgevoerde medische onderzoeken, met inbegrip van uitingen van appellante tijdens het spreekuur, geen aanwijzingen zijn gevonden voor ernstige psychiatrische problematiek, noch voor noodzaak van de door Thomassen bepleite urenbeperking, bij de geduide lichte, passende arbeid.
4.5.
De in hoger beroep ingebrachte medische informatie uit Engeland heeft betrekking op bevindingen in 2013 zodat die informatie niet van belang kan worden geacht voor de in geding zijnde beoordeling.
4.6.
Evenals het Uwv ziet de Raad in de door appellante genoemde uitspraak van de Raad van 13 mei 2011 geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel in dit geding. De Raad volstaat met verwijzing naar de weergave van het standpunt van het Uwv in 3.2. Met betrekking tot de genoemde uitspraken van de rechtbank Alkmaar wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 4 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1647. In die uitspraak heeft de Raad het oordeel van de rechtbank Alkmaar over het gebruik door de verzekeringsartsen van de Basisinformatie CBBS, zoals in genoemde uitspraken weergegeven, niet onderschreven.
4.7.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen kan het hoger beroep niet slagen en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E. Heemsbergen

QH