ECLI:NL:CRVB:2014:1733

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
13-6152 BESLU-S
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. Het verzoek is ingediend door een verzoeker tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Veiligheid en Justitie. De procedure is gestart met een hoger beroep van het Uwv tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 december 2010. De Raad heeft in een eerdere uitspraak op 6 december 2013 vastgesteld dat de procedure in totaal vijf jaar en ruim zeven maanden heeft geduurd, wat een schending van de redelijke termijn impliceert. Zowel de Staat als het Uwv hebben erkend dat de redelijke termijn is overschreden. De Staat heeft aangeboden € 1500,- te vergoeden aan de verzoeker, terwijl het Uwv heeft aangeboden € 250,- te vergoeden. De Raad heeft de verzoeker recht gegeven op een totale schadevergoeding van € 2000,-, waarbij de Staat € 1500,- en het Uwv € 500,- moet vergoeden. Daarnaast zijn de proceskosten van de verzoeker, begroot op € 236,-, ook toegewezen aan beide instanties. De uitspraak benadrukt het belang van het waarborgen van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van overschrijding daarvan.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) (Staat)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft op 9 februari 2011 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtsbank Zwolle-Lelystad van 30 december 2010, 08/2211, in het geding tussen het Uwv en verzoeker.
Bij uitspraak van 6 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2698, heeft de Raad op dit hoger beroep beslist. Daarbij heeft de Raad bepaald dat het onderzoek onder de nummers
13/6152 BESLU + 13/6153 BESLU wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van verzoeker om schadevergoeding met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en heeft de Raad naast het Uwv de Staat aangemerkt als partij in die procedure.
De Staat en het Uwv hebben beide een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Namens verzoeker is hierop door mr. A. Faber-Speksnijder, werkzaam bij de Stichting Univé Rechtshulp, gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.In zijn uitspraak van 6 december 2013 heeft de Raad vastgesteld dat de procedure vijf jaar en ruim zeven maanden heeft geduurd. Verder is vastgesteld dat de behandeling van het bezwaarschrift door het Uwv zeven maanden heeft geduurd. Daarnaast is overwogen dat de procedure in eerste aanleg ruim twee jaar heeft geduurd en de procedure in hoger beroep twee jaar en ruim negen maanden, zodat het vermoeden bestaat dat de redelijke termijn is geschonden door zowel het Uwv als de rechtbank en de Raad.
2.1. Namens de Staat is erkend dat de redelijke termijn is overschreden. Gelet op de ontvangst van het beroepschrift bij de rechtbank op 7 december 2008 en de uitspraak van de Raad op
6 december 2013 heeft de rechtelijke fase vijf jaar in beslag genomen. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met één jaar en zes maanden. De Staat heeft zich bereid verklaard een bedrag van € 1500,- aan verzoeker te vergoeden.
2.2. Ook het Uwv heeft erkend dat door hem de redelijke termijn is overschreden. De bezwaarfase heeft ongeveer één maand te lang geduurd. Gelet op de geringe overschrijding van de termijn en gezien de uitspraken van de Raad van 17 februari 2010
(ECLI:NL:CRVB:2010:BL5224) en 10 september 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN6682) verklaart het Uwv zich bereid € 250,- aan verzoeker te vergoeden.
2.3. Namens betrokkene is bij brief van 18 februari 2014 opgemerkt dat uitgaande van een behandelingsduur van vijf jaar en acht maanden sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met in totaal één jaar en acht maanden. Uitgaande van een bedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, brengt dit mee dat recht bestaat op in totaal € 2000,- schadevergoeding. Aan de Raad wordt verzocht dit bedrag toe te kennen. De juiste verdeling tussen de twee betrokken instanties wordt aan de Raad overgelaten. Verzocht wordt tevens om vergoeding van proceskosten.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Uitgaande van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim één jaar en zeven maanden en een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, heeft verzoeker recht op in totaal € 2000,- schadevergoeding. De overschrijding van de redelijke termijn door de Staat bedraagt iets minder dan één jaar en zes maanden, zodat de hoogte van het door de Staat te vergoeden bedrag € 1.500,- bedraagt. Daaruit volgt dat het Uwv ter zake van zijn overschrijding van de redelijke termijn met één maand, aan verzoeker een schadevergoeding van € 500,- verschuldigd is. Het beroep op de onder 2.2 genoemde uitspraken van de Raad faalt, nu het in die zaken om een periode van “gedeelde” schadeplichtigheid ging. Daarvan is in het onderhavige geval, zoals uit het voorgaande blijkt, geen sprake.
4.
De Raad ziet aanleiding om de Staat en het Uwv te veroordelen in de proceskosten van verzoeker in deze schadeprocedure. Deze kosten worden begroot op € 236,- (0,5 punt voor het indienen van de reactie van 18 februari 2014), door de Staat en het Uwv elk voor de helft te betalen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt de Staat (het ministerie van Veiligheid en Justitie) tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1500,-;
  • veroordeelt het Uwv tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 118,-;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 118,-.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) Z. Karekezi

CVG