ECLI:NL:CRVB:2014:1948
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag wegens gezamenlijke huishouding en kasstortingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor fysiotherapie en een langdurigheidstoeslag, welke door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg waren afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant een gezamenlijke huishouding voerde met een partner die over een inkomen beschikte, en dat er periodiek kasstortingen op zijn bankrekening plaatsvonden die door het college als inkomsten werden gekwalificeerd.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 27 februari 2012 een aanvraag voor bijzondere bijstand had ingediend, die op 27 maart 2012 werd afgewezen. Evenzo werd een aanvraag voor langdurigheidstoeslag op 26 april 2012 afgewezen. Het college had in zijn besluit overwogen dat de appellant voldoende draagkracht had om in de kosten voor fysiotherapie te voorzien, en dat het gezinsinkomen hoger was dan de voor hem geldende bijstandsnorm.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de appellant geen verifieerbare verklaring had afgelegd over de kasstortingen. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de gronden in hoger beroep niet nieuw waren en dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak, waarbij werd benadrukt dat de kasstortingen als inkomen konden worden aangemerkt indien de appellant geen objectieve gegevens kon verstrekken die het tegendeel aannemelijk maakten.