ECLI:NL:CRVB:2014:2016
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het besluit tot geen (vervolg)aanstelling van een ambtenaar na detachering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van de [naam onderdeel] ongegrond werd verklaard. Appellante, die sinds 1 oktober 2007 in dienst was bij de [naam werkgever], was vanaf 1 januari 2009 gedetacheerd bij de [naam onderdeel] als [naam functie B.]. Na een periode van ziekteverlof meldde appellante zich op 19 april 2010 weer beschikbaar voor werk. Echter, het bestuur van de [naam onderdeel] besloot op 18 juni 2010 dat er onvoldoende basis was voor een vruchtbare samenwerking en verleende appellante geen (vervolg)aanstelling. Dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de beoordelingsvrijheid van het bestuursorgaan in deze zaak terughoudend moet worden getoetst. De Raad stelt vast dat er geen schending is van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, aangezien appellante een eerlijke behandeling door een onafhankelijke rechter heeft gekregen. De Raad concludeert dat het college van bestuur van de [dienst B.] in redelijkheid heeft kunnen besluiten om appellante geen aanstelling te verlenen, gezien haar negatieve houding en de teleurstelling die dit bij het college heeft veroorzaakt. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af.