ECLI:NL:CRVB:2014:2028
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- M.C. Bruning
- R.E. Bakker
- Rechtspraak.nl
WIA-uitkering en objectieve gezondheidstoestand bij aanvang verzekering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, had geen recht op deze uitkering omdat zijn objectieve gezondheidstoestand bij aanvang van de verzekering een uitval binnen een half jaar na het begin van zijn werkzaamheden moest doen verwachten. De Raad verwijst naar een eerdere tussenuitspraak van 12 juli 2013, waarin een gebrek in de motivering van het bestreden besluit was gesignaleerd. Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het Uwv rapporten van bezwaarverzekeringsarts W.C. Hovy en bezwaararbeidsdeskundige A. Oudenaller overgelegd, waaruit bleek dat de appellant bij aanvang van zijn werkzaamheden al aanzienlijke beperkingen ondervond door bestaande nek- en rugklachten, evenals klachten aan zijn linkerarm, hand en vingers.
De Raad heeft vastgesteld dat de functie van medewerker proceskeuken, die appellant had aanvaard, fysiek zwaarder was dan zijn eerdere functie van medewerker spoelkeuken. Gezien de aard van de werkzaamheden en de beperkingen van appellant, was het te verwachten dat hij deze functie slechts kortdurend zou kunnen uitoefenen. De Raad heeft de stelling van appellant dat de belasting van beide functies niet wezenlijk verschilde, verworpen, omdat de stukken aantoonden dat de functie van medewerker proceskeuken een zwaarder beroep deed op de fysieke mogelijkheden van appellant.
De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het Uwv terecht heeft besloten om aan appellant per 10 augustus 2010 geen WIA-uitkering toe te kennen. Het bestreden besluit, dat eerder op een gebrekkige motivering berustte, is met de nieuwe rapporten hersteld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen en is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.217,50.