ECLI:NL:CRVB:2014:2284
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in WIA-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aanvroeg. Appellant had zijn werkzaamheden als lasser gestaakt op 15 juni 2009 vanwege gezondheidsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA) met een mate van arbeidsongeschiktheid van 75,15%. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat hij vond dat zijn medische beperkingen waren onderschat en de geselecteerde functies niet geschikt waren. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, en de rechtbank onderschreef het standpunt van het Uwv.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar het Uwv stelde dat appellant geen nieuwe informatie had ingediend die zijn medische situatie per 13 juni 2011 kon veranderen. Tijdens de zitting op 21 mei 2014 was appellant niet verschenen, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door een advocaat. Het Uwv voerde aan dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de loongerelateerde WGA-uitkering per 26 september 2013 was geëindigd en appellant inmiddels een loonaanvullingsuitkering had gekregen.
De Raad oordeelde dat het resultaat dat appellant nastreefde geen feitelijke betekenis voor hem had, aangezien zijn uitkering was beëindigd en hij geen aanspraak had gemaakt op een IVA-uitkering. Hierdoor was er geen procesbelang meer, en werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.