ECLI:NL:CRVB:2014:2374

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
13-2890 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet verstrekken van gevraagde gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking van bijstand aan een betrokkene, die verzuimd had om binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens te verstrekken. De betrokkene ontving van 8 juli 2011 tot en met 31 december 2011 een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren, welke per 1 januari 2012 omgezet werd in bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB).

De gemeente Rotterdam had de bijstand opgeschort omdat de betrokkene niet de gevraagde informatie had aangeleverd. De rechtbank had het bezwaar van de betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de gemeente vernietigd, omdat de betrokkene had gesteld nooit eigenaar van de auto te zijn geweest waarvan de verkoopbewijs werd gevraagd. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tijdig de benodigde informatie had kunnen verstrekken. De Raad oordeelde dat de betrokkene niet voldoende had aangetoond dat zij aan de balie was geweest om een verklaring af te leggen, en dat zij zich bewust was van de noodzaak om tijdig met stukken te komen.

De Raad heeft het hoger beroep van de gemeente gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad concludeerde dat de gemeente terecht gebruik had gemaakt van haar bevoegdheid om de bijstand in te trekken, omdat de betrokkene niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit het opschortingsbesluit. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig aanleveren van bewijsstukken in het kader van bijstandsverlening.

Uitspraak

13/2890 WWB
Datum uitspraak: 15 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 april 2013, 12/2612 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. C.C.M. Welten, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Avedissian. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Welten.

OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Betrokkene heeft van 8 juli 2011 tot en met 31 december 2011 een inkomensvoorziening ingevolge de Wet investeren in jongeren ontvangen. Met ingang van 1 januari 2012 is deze inkomensvoorziening omgezet in bijstand naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.3. Uit een administratief onderzoek, dat is ingesteld door de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam, is gebleken dat aan de heer [naam 1] ([naam 1]) op 29 juni 2011 een auto van het merk Opel, type Astra met het
kenteken [nummer] is verkocht en geleverd. Deze auto heeft in de periode van
30 september 2011 tot 13 december 2011 bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer op naam van betrokkene geregistreerd gestaan.
1.4. Bij brief van 17 januari 2012 heeft appellant betrokkene verzocht voor 24 januari 2012 enkele gegevens te verstrekken ten behoeve van de beoordeling van haar recht op bijstand. Hierbij heeft appellant te kennen gegeven dat als betrokkene de gegevens niet of niet tijdig verstrekt, de uitbetaling van de bijstand kan worden opgeschort.
1.5. Bij besluit van 15 februari 2012 (opschortingsbesluit) heeft appellant het recht op bijstand per 1 februari 2012 opgeschort, op de grond dat betrokkene niet de gegevens heeft verstrekt waar om is verzocht. Appellant heeft betrokkene verzocht om voor 24 februari 2012 alsnog bankgegevens en een bewijs van opbrengst van de verkoop van haar auto te verstrekken. Hierbij heeft appellant meegedeeld dat de bijstand zou worden ingetrokken als betrokkene niet binnen deze termijn reageert.
1.6. Bij besluit van 29 februari 2012 heeft appellant de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB ingetrokken met ingang van 1 februari 2012, omdat betrokkene niet heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd in het opschortingsbesluit.
1.7. Bij besluit van 9 mei 2012 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 29 februari 2012 ongegrond verklaard. Appellant heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het bewijs van opbrengst van de verkoop van haar auto niet is overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het besluit van 29 februari 2012 herroepen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene te kennen heeft gegeven dat zij nooit eigenaar van de auto is geweest en daarom geen nadere informatie over de opbrengst van de verkoop daarvan kon verstrekken. Betrokkene heeft ter zitting bij de rechtbank verklaard dat zij na het opschortingsbesluit met [naam 1] aan de balie bij de gemeente Rotterdam is geweest, zodat [naam 1] een verklaring zou kunnen geven over de eigendom van de auto. Betrokkene kan van dit bezoek geen bewijs leveren, echter appellant heeft verklaard dat van baliecontacten geen registratie wordt bijgehouden, zodat ook het tegendeel niet te bewijzen valt. De rechtbank acht het onder deze omstandigheden niet onaannemelijk dat betrokkene heeft getracht door middel van een getuigenverklaring aan haar bewijslast te voldoen en dat zij daartoe door appellant niet in staat is gesteld. De rechtbank acht het daarom niet verwijtbaar dat betrokkene de informatie, waar appellant om heeft verzocht, niet heeft verstrekt.
3.
Appellant heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Betrokkene heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand ingaande 1 februari 2012 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB, in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3.
Niet in geschil is dat de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. Vervolgens staat vast dat betrokkene niet voor 24 februari 2012 een bewijs van verkoop van de auto heeft overgelegd of op andere wijze relevante informatie over de overdracht van de auto heeft overgelegd. Niet is gebleken dat betrokkene hiervan geen verwijt kan worden gemaakt. Betrokkene heeft niet aangetoond dat zij aan de balie is geweest met [naam 1] voor het afleggen van een verklaring, terwijl dat wel op haar weg ligt. Appellant houdt van de baliecontacten geen registratie bij, maar betrokkene had, gelet op het belang daarvan, kunnen vragen om een bevestiging van het bezoek. Uit de gedingstukken is gebleken dat betrokkene op 20 februari 2012 nog telefonisch contact heeft gehad met haar klantmanager, waarbij zij slechts te kennen heeft gegeven dat zij voor de tweede keer stukken zal inleveren. Betrokkene was zich dan ook bewust van de noodzaak om tijdig met stukken dan wel een verklaring te komen. Appellant heeft aangevoerd dat betrokkene in dit gesprek niet heeft verzocht om een afspraak met haar klantmanager en ook niet heeft gemeld [naam 1] in persoon te willen laten verklaren. Tevens wordt van belang geacht dat betrokkene in dit gesprek niet de (ongedateerde) verklaring van mevrouw [naam 2] onder de aandacht van haar klantmanager heeft gebracht. Onder deze omstandigheden acht de Raad het, anders dan de rechtbank, onaannemelijk dat betrokkene zich voor afloop van de hersteltermijn op 24 februari 2012 meerdere malen met [naam 1] bij de balie heeft gemeld voor het afleggen van een verklaring. [naam 1] heeft ter zitting bij de rechtbank weliswaar eveneens verklaard dat hij zich met betrokkene aan de balie heeft gemeld, maar deze getuigenverklaring leidt in het licht van het vorenstaande niet tot een ander oordeel. Daarbij wordt ook betekenis toegekend aan het feit dat in bezwaar en beroep niet eerder is aangevoerd dat betrokkene bij de balie is geweest voor het afleggen van een verklaring. Betrokkene heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de handelwijze van appellant haar heeft belet tijdig een afdoende verklaring omtrent de overdracht van de auto over te leggen. Mede gelet op wat onder 1.5 is overwogen, brengt het vorenstaande mee dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Er is geen grond voor het oordeel dat appellant niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 9 mei 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en
Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) O.P.L. Hovens

HD