ECLI:NL:CRVB:2014:2400

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
13-16 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor WAO-uitkering zonder nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 3 december 2012. De appellant, woonachtig in Marokko, had een aanvraag ingediend voor een WAO-uitkering, die eerder was afgewezen op basis van een besluit van het Uwv van 6 oktober 2003. Dit besluit was gebaseerd op de vaststelling dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant minder dan 15% was. De appellant verzocht in 2012 om herbeoordeling van zijn aanvraag, maar het Uwv handhaafde zijn eerdere besluit, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd die na het eerdere besluit waren voorgevallen.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerde de appellant aan dat het onderzoek door het Uwv in 2003 niet volledig was en dat zijn ziekte was verergerd. De Raad oordeelde dat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. De Raad bevestigde dat het Uwv het verzoek van de appellant terecht had afgewezen, omdat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die de eerdere beslissing konden ondermijnen.

De Raad benadrukte dat volgens de geldende rechtspraak, zoals vastgelegd in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moet aanvoeren om een eerdere beslissing te kunnen herzien. Aangezien de appellant hierin niet was geslaagd, werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/16 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 december 2012, 12/3257 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een reactie gegeven op het verweerschrift.
Het Uwv heeft op verzoek van de Raad een toelichting gegeven op de in het dossier genoemde burgerservicenummers (BSN).
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 4 juni 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv is, met voorafgaand bericht, niet verschenen

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een overzicht van de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. Hier wordt volstaan met het volgende.
1.2. Bij besluit van 6 oktober 2003 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hem ingaande 13 maart 1997 geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wordt toegekend, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 15% is bepaald. Dit besluit is door de Raad bevestigd in zijn uitspraak van 13 maart 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC6760.
1.3. Appellant heeft bij brief van 5 maart 2012 verzocht om zijn aanvraag voor een
WAO-uitkering opnieuw te beoordelen. Bij besluit van 30 mei 2012 (bestreden besluit), genomen op bezwaar, heeft het Uwv zijn besluit tot afwijzing van appellants verzoek gehandhaafd, omdat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zijn voorgevallen na het nemen van het besluit van 6 oktober 2003, of die niet voor het nemen van laatstgenoemd besluit konden worden aangevoerd, dan wel bewijsstukken van al eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet eerder konden worden overgelegd, zodat geen sprake is van nova als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant (samengevat) aangevoerd dat het onderzoek in 2003 door het Uwv niet volledig is geweest, dat hij ziek is geworden toen hij in Nederland werkte, dat hij nog steeds vanwege ziekte niet kan werken en dat zijn ziekte is verergerd. Bovendien is hem niet duidelijk waarom het Uwv verschillende BSN gebruikt.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het verzoek van appellant van 13 maart 2012 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 6 oktober 2003.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202) is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden begrepen feiten en omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet voor dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.
Vastgesteld wordt dat door appellant bij zijn verzoek geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, als beschreven in 4.2, heeft aangevoerd of informatie die als zodanig zou kunnen worden aangemerkt heeft overgelegd. Het Uwv heeft het verzoek van appellant dan ook terecht en op juiste gronden afgewezen. In dat wat appellant heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen die het Uwv in het onderhavige geval aanleiding hadden moeten geven tot een andere beslissing te komen. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard. Hetgeen appellant in hoger beroep nog heeft aangevoerd met betrekking tot het gebruikte BSN kan daaraan niet afdoen, nu het Uwv in zijn brief van 16 april 2014 afdoende heeft toegelicht op welke wijze en waarom gebruik is gemaakt van een zogenoemd fictief BSN.
4.4.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) I.J. Penning
JvC