ECLI:NL:CRVB:2014:2441

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2014
Publicatiedatum
18 juli 2014
Zaaknummer
13-4972 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en procesbelang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 april 2012, waarin hem werd medegedeeld dat hij recht had op een WGA-vervolguitkering, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%. Het Uwv had later vastgesteld dat appellant met ingang van 2 juli 2012 recht had op een WGA-loonaanvullingsuitkering (LAU) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De rechtbank oordeelde dat appellant geen procesbelang meer had, omdat het slagen van zijn beroepsgronden geen feitelijke betekenis meer voor hem kon hebben.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat het Uwv een verdergaande urenbeperking dient aan te nemen. Hij stelt dat dit van belang is voor een mogelijke herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft de uitspraak van de rechtbank onderschreven. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft onderzocht of appellant procesbelang heeft. In deze situatie, waarin appellant al een LAU heeft gekregen op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, zijn de bezwaren tegen de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet relevant voor het procesbelang.

De Raad concludeert dat appellant geen procesbelang heeft, omdat hij met het aanvechten van de FML niet meer kan verkrijgen dan hem al is toegekend. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 18 juli 2014.

Uitspraak

13/4972 WIA
Datum uitspraak: 18 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
1 augustus 2013, 12/3035 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. de Groot, rechtskundig adviseur, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is een nader stuk ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 6 juni 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 31 mei 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant na afloop van de wachttijd met ingang van 5 augustus 2011 recht heeft op een loongerelateerde uitkering (LGU) ingevolge de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,54%. Daarbij is medegedeeld dat de loongerelateerde uitkering zal eindigen op 2 juli 2012.
1.2. Bij besluit van 17 april 2012 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat hij met ingang van 2 juli 2012 recht heeft op een WGA-vervolguitkering, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.
1.3. Het Uwv heeft bij besluit van 7 november 2012 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 april 2012 gegrond verklaard en vastgesteld dat appellant met ingang van 2 juli 2012 in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering (LAU) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant geen procesbelang (meer) heeft, omdat het slagen van de beroepsgronden van appellant geen feitelijke betekenis meer voor hem kan hebben.
3.1.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld, omdat hij vindt dat het Uwv een verdergaande urenbeperking dient aan te nemen. Volgens appellant is het vaststellen van een verdergaande urenbeperking van belang bij een mogelijke herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.
3.2.
Het Uwv heeft de aangevallen uitspraak onderschreven.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht ambtshalve onderzocht of appellant procesbelang heeft in die zin dat het resultaat dat appellant nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor hem feitelijke betekenis kan hebben.
4.2.
In een situatie als deze, waarin met ingang van 2 juli 2012 de LAU (alsnog) gebaseerd is op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en waarin appellant niet uitdrukkelijk heeft betoogd duurzaam arbeidsongeschikt te zijn, leveren de bij appellant bestaande bezwaren tegen de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen procesbelang op als bedoeld in overweging 4.2. Met het aanvechten van de FML kan appellant immers niet meer krijgen dan hij bij het bestreden besluit al toegekend heeft gekregen, noch wat betreft de mate van arbeidsongeschiktheid noch wat betreft de hoogte van zijn LAU.
4.3.
Gelet op de uitspraak van de Raad van 15 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1485, kan procesbelang nog gelegen zijn in het gevolg dat het hebben van een verdienvermogen van minder dan 20% heeft voor de soort en de hoogte van de WGA-uitkering na afloop van de LGU. Als een betrokkene tijdens het ontvangen van een LGU ten minste twee maanden een verdienvermogen van minder dan 20% heeft, dan geldt voor die betrokkene geen inkomenseis. De inkomenseis gaat op grond van artikel 60, derde lid, van de Wet WIA pas gelden 24 maanden nadat betrokkene weer een verdienvermogen van meer dan 20% heeft. In het geval van appellant betekent dat concreet dat, nu bij het bestreden besluit is vastgesteld dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid op 2 juli 2012 80 tot 100% bedraagt en die mate van arbeidsongeschiktheid ten minste twee maanden heeft geduurd, de inkomenseis voor appellant niet langer geldt. De inkomenseis gaat pas weer gelden 24 maanden na het moment waarop is vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid is afgenomen en minder dan 80% bedraagt. Dat betekent dat een procesbelang van appellant in deze zaak ook niet kan zijn gelegen in de inkomenseis.
5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en H.C.P. Venema en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) H.J. Dekker

HD