ECLI:NL:CRVB:2014:2441
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en procesbelang
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 april 2012, waarin hem werd medegedeeld dat hij recht had op een WGA-vervolguitkering, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%. Het Uwv had later vastgesteld dat appellant met ingang van 2 juli 2012 recht had op een WGA-loonaanvullingsuitkering (LAU) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De rechtbank oordeelde dat appellant geen procesbelang meer had, omdat het slagen van zijn beroepsgronden geen feitelijke betekenis meer voor hem kon hebben.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat het Uwv een verdergaande urenbeperking dient aan te nemen. Hij stelt dat dit van belang is voor een mogelijke herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft de uitspraak van de rechtbank onderschreven. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft onderzocht of appellant procesbelang heeft. In deze situatie, waarin appellant al een LAU heeft gekregen op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, zijn de bezwaren tegen de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet relevant voor het procesbelang.
De Raad concludeert dat appellant geen procesbelang heeft, omdat hij met het aanvechten van de FML niet meer kan verkrijgen dan hem al is toegekend. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 18 juli 2014.