ECLI:NL:CRVB:2014:2975
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- J.F. Bandringa
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Intrekking van hoger beroep in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2014 uitspraak gedaan over de rechtsgeldigheid van de intrekking van een hoger beroep door appellante, die samen met haar minderjarige zoon in hoger beroep was gegaan tegen een besluit van het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom. De appellante had eerder bijstand aangevraagd, maar deze was geweigerd op grond van haar verblijfsrechtelijke positie. Na een tussenuitspraak van de Raad, waarin bijstand met terugwerkende kracht werd toegekend, heeft appellante op 17 december 2013 een brief ondertekend waarin zij het hoger beroep introk. Het dagelijks bestuur heeft deze brief naar de Raad gestuurd, maar appellante betwistte dat zij zich bewust was van de gevolgen van haar handtekening.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellante bevoegd was om het hoger beroep in te trekken, ook voor haar zoon. De Raad heeft echter ook geconcludeerd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een situatie van dwaling verkeerde of dat er sprake was van misbruik van omstandigheden. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal en de beloften van het dagelijks bestuur, niet overtuigend geacht. De Raad heeft geoordeeld dat de intrekking van het hoger beroep rechtsgeldig was en dat de nadien ingediende stukken als beroepschrift naar de rechtbank zullen worden doorgezonden. De uitspraak concludeert dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, zonder veroordeling in proceskosten.