ECLI:NL:CRVB:2014:2982

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
12-3172 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatie voor verpleging in de vorm van persoonsgebonden budget (pgb) door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) die door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) aan appellant is verleend. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de indicatie die CIZ in een besluit van 27 mei 2010 had vastgesteld, waarin hij was geïndiceerd voor zorg in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor verpleging naar klasse 7 met 5 additionele uren. CIZ had later in een besluit van 4 januari 2011 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, maar dit besluit werd later herzien in een besluit van 5 januari 2012, waarin de indicatie werd beëindigd op 4 juli 2012.

De Raad heeft vastgesteld dat het op de weg van CIZ ligt om onderzoek te doen naar de algemene gezondheidstoestand van de zorgvrager en de beperkingen die deze ondervindt. Appellant stelde dat hij vanwege psychische klachten niet in staat was om zelf te katheteriseren, maar had geen objectiveerbare medische verklaring overgelegd. De voorzieningenrechter had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat CIZ onvoldoende onderzoek had gedaan naar de mogelijkheden van appellant om zelf te katheteriseren. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep van appellant gegrond, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

De Raad oordeelde dat de indicatie voor zorg van maximaal 24,9 uren per week niet getuigt van een onderschatting door CIZ, gezien de tevredenheid van appellant over de zorg die hij ontving. De Raad heeft CIZ veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.948,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van CIZ om adequaat onderzoek te verrichten naar de zorgbehoefte van de cliënt.

Uitspraak

12/3172 AWBZ
Datum uitspraak: 10 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 30 mei 2012, 11/49 en 12/598 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.J. Amsing, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2014. Appellant is vertegenwoordigd door mr. Amsing. CIZ is vertegenwoordigd door I.C.J.G. van Maris-Kindt. Het onderzoek ter zitting is geschorst om mr. Amsing in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te brengen.
Desgevraagd heeft mr. Amsing te kennen gegeven geen nadere stukken meer in te brengen.
Na toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
CIZ heeft in een besluit van 27 mei 2010 appellant geïndiceerd voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), namelijk Verpleging naar klasse 7 met 5 additionele uren. Deze indicatie geldt voor de periode van
27 mei 2010 tot en met 26 mei 2015 en is verleend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). CIZ heeft deze zorg voor appellant geïndiceerd voor het meermaals per dag katheteriseren. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
In een besluit van 4 januari 2011 heeft CIZ het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. In dat besluit heeft CIZ overwogen dat appellant niet voor AWBZ-zorg in aanmerking komt omdat blaasontlediging valt onder de zorg die hij geacht wordt zelf uit te voeren. Vanwege het verbod van reformatio in peius heeft CIZ de in het besluit van
27 mei 2010 gegeven indicatie gehandhaafd.
1.3.
CIZ heeft vervolgens in een besluit van 5 januari 2012 het eerdere besluit van
4 januari 2011 herzien, in die zin dat de indicering eindigt op 4 juli 2012. Daartoe heeft CIZ bij nader inzien overwogen dat het verbod van reformatio in peius er niet aan in de weg staat om bij een beslissing op bezwaar het aantal uren van een zorgfunctie te verlagen met ingang van een datum die op zijn vroegst gelijk is aan de datum van de beslissing op bezwaar.
2.
De voorzieningenrechter heeft uitspraak gedaan op het beroep en beslist dat het ongegrond is. Bij zijn beoordeling heeft de voorzieningenrechter ook het besluit van 5 januari 2012 betrokken. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat CIZ zich bij haar besluitvorming heeft mogen baseren op het advies van de medisch adviseur. Omdat appellant stelt vanwege psychische klachten niet zelf te kunnen katheteriseren, ligt het op zijn weg om een objectiveerbare medische verklaring van een psychiater of GZ-psycholoog te overleggen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Verder heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de rechtszekerheid niet aan de beëindiging van de indicatie per 4 juli 2012 in de weg staat.
3.
In opeenvolgende besluiten van 9 april 2013 en 1 juli 2013 heeft CIZ een indicatie voor Verpleging naar klasse 4 (7 tot 9,9 uren per week) verleend van 4 juli 2012 tot en met 30 juni 2018. Aan dat laatste besluit ligt ten grondslag een door CIZ aangevraagde psychiatrische expertise door psychiater A.M.A. Groot, neergelegd in een rapport van 15 mei 2013.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
De voornaamste beroepsgrond van appellant is dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het op de weg van appellant ligt om met objectiveerbare medische gegevens te komen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat hij vanwege psychische klachten niet zelf kan katheteriseren. Volgens appellant ligt het op de weg van CIZ om hiernaar onderzoek te doen.
4.2.
Op grond van artikel 6 van het Zorgindicatiebesluit (Zib) wordt voor zover dit voor het nemen van een indicatiebesluit van belang is, onderzoek verricht naar:
a. de algemene gezondheidstoestand van de zorgvrager;
b. de beperkingen die de zorgvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap;
c. de woning en de woonomgeving van de zorgvrager;
d. het psychisch en sociaal functioneren van de zorgvrager;
e. de sociale omstandigheden van de zorgvrager;
f. de aard en de omvang van de aan de zorgvrager geboden professionele en niet-professionele hulp en zorg en de mogelijkheden tot continuering en uitbreiding daarvan.
4.3.
Hieruit volgt dat CIZ onderzoek moet verrichten naar onder meer de algemene gezondheidstoestand van de zorgvrager. Verder moet CIZ onderzoek verrichten naar de beperkingen die de zorgvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking dan wel een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke handicap.
4.4.
In het kader van een dergelijk onderzoek kan CIZ een gespecialiseerd medicus verzoeken om onderzoek te verrichten. CIZ heeft aanvankelijk geen nader onderzoek gedaan naar de vraag of appellant in staat is en kan worden geacht zelf te katheteriseren. Na de aangevallen uitspraak heeft CIZ wel een nader onderzoek verricht door inschakeling van psychiater Groot.
4.5.
In deze zaak was er, gelet op de voorhanden medische informatie, in het bijzonder van de de specialist ouderengeneeskunde van 23 november 2010 en de huisarts van
20 december 2010, voldoende aanleiding voor CIZ om een nader onderzoek in te stellen.
4.6.
De beroepsgrond slaagt dan ook. Dat houdt in dat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Raad het volgende.
4.7.
Het gevolg gaat over de periode tussen 27 mei 2010 tot en met 3 juli 2012. De daarna genomen indicatiebesluiten staan namelijk in rechte vast. Tussen partijen is niet meer in geschil dat, vanwege de angst van appellant bij zelfkatheterisatie, AWBZ-zorg geïndiceerd is totdat hij open staat voor behandeling. Niet is gebleken dat de omvang van de geïndiceerde zorg van maximaal 24,9 uren per week onvoldoende is. In het rapport van psychiater Groot staat vermeld dat appellant te kennen heeft gegeven blij te zijn geweest met het feit dat hij tot mei 2012 zo’n 25 uren via CIZ vergoed kreeg. Dat kwam volgens appellant overeen met
7 dagen ongeveer 6 keer katheteriseren, met 20 minuten per keer. Tegen de achtergrond dat de geïndiceerde maximale omvang van de zorg de mogelijkheid biedt om vaker en langduriger zorg te bieden dan door appellant kennelijk werd aangenomen en waarover hij tevreden was, kan de conclusie worden getrokken dat deze indicatie niet getuigt van een onderschatting door CIZ.
4.8.
Gelet op wat hiervoor is overwogen komt de Raad, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, tot het oordeel dat het beroep van appellant tegen het besluit van 5 januari 2012 gegrond wordt verklaard en dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand worden laten. Het beroep tegen het besluit van 4 januari 2011 wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant bij een beoordeling van zijn beroep tegen dat besluit geen belang meer heeft.
5.
Er is aanleiding voor een veroordeling van CIZ in de proceskosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.948,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 5 januari 2010;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 4 januari 2011 niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt CIZ in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.435,-;
  • bepaalt dat CIZ het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) D. Heeremans

QH