ECLI:NL:CRVB:2014:315

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
11-4481 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkering op basis van WAO na Amber-beoordeling en verzoek om herziening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Nederland werkzaam was als network support agent, had zich op 4 augustus 2000 ziek gemeld en verzocht om een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had zijn aanvraag op 29 augustus 2001 afgewezen, omdat hij niet gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellant keerde in 2001 terug naar Spanje en diende in 2008 een nieuwe aanvraag in voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, die door het Uwv werd beoordeeld in het kader van een Amber-herziening. De rechtbank bevestigde dat het Uwv terecht had geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een uitkering, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. Appellant stelde dat de medische informatie die hij had overgelegd, aantoonde dat hij wel degelijk 52 weken arbeidsongeschikt was geweest, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet nieuw was en niet voldeed aan de eisen van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om anders te beslissen. De Raad concludeerde dat appellant niet meer verzekerd was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 februari 2014.

Uitspraak

11/4481 WAO, 12/6253 WAO
Datum uitspraak: 5 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van
21 juni 2011, 10/5644 (aangevallen uitspraak 1) en van 12 oktober 2012, 12/1618 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Spanje (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 4 december 2013. Voor appellant is verschenen mr. R.J. Ouderdorp, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is in Nederland werkzaam geweest vanaf 1 oktober 1999 als network support agent bij HP Nederland. Op 4 augustus 2000 heeft appellant zich om onbekende reden ziek gemeld. Appellant heeft op 21 mei 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd. Bij verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 21 augustus 2001 werden geen afwijkingen geobjectiveerd waarna het Uwv bij besluit van 29 augustus 2001 de aanvraag heeft afgewezen, omdat appellant niet vanaf
4 augustus 2000 gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Bij besluit op bezwaar van 20 december 2002 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 augustus 2001 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Appellant is in december 2001 naar Spanje teruggekeerd. Op 17 maart 2008 heeft appellant vanuit Spanje een aanvraag ingediend om toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het Uwv heeft deze aanvraag achtereenvolgens beoordeeld in het kader van een Amber-herziening en in het kader van een verzoek om terug te komen van het besluit van 29 augustus 2001.
2.1. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 28 september 2010 waarbij het Uwv - beslissend op bezwaar - heeft geweigerd appellant in het kader van de Amber-beoordeling in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de WAO.
2.2. De rechtbank heeft daarbij - voor zover van belang - overwogen dat met het onder 1.1 genoemde besluit van het Uwv van 20 december 2002 in rechte onaantastbaar is komen vast te staan dat appellant vanaf de datum van zijn ziekmelding op 4 augustus 2000 niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Gelet hierop heeft het Uwv terecht geweigerd aan appellant een WAO-uitkering toe te kennen.
3.1. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uwv van 20 februari 2012 waarbij het Uwv - beslissend op bezwaar - heeft besloten niet terug te komen van het besluit van 29 augustus 2001.
3.2. De rechtbank heeft hierbij onder verwijzing naar de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen geoordeeld dat niet gebleken is dat de door appellant overgelegde medische gegevens nieuwe feiten bevatten, waaruit zou blijken dat appellant in de periode vanaf 4 augustus 2000 gedurende 52 weken onafgebroken beperkingen had als gevolg van een kwikvergiftiging. Het Uwv heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van relevante nieuwe feiten als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Uwv was derhalve bevoegd het herzieningsverzoek van appellant af te wijzen en daarbij te volstaan met een verwijzing naar de eerdere afwijzende beslissing, het besluit van 29 augustus 2001, dat bij het besluit van 20 december 2002 is gehandhaafd. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het Uwv van die bevoegdheid niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
4.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de medische informatie die hij heeft overgelegd wel duidelijk maakt dat hij vanaf 4 augustus 2000 wel minimaal 52 weken arbeidsongeschikt is. De bij hem in 2006/2007 vastgestelde kwikvergiftiging speelde ook al in 2001. De verzekeringsarts heeft destijds de symptomen gemist. Appellant heeft verder aangevoerd dat, in het geval er geoordeeld moet worden dat er wel sprake is geweest van minimaal 52 weken onafgebroken arbeidsongeschiktheid hij vanaf 24 juni 2008 in aanmerking behoort te komen voor een (voortgezette) WAO-uitkering.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met betrekking tot aangevallen uitspraak 2.
5.1.
Het verzoek van appellant van 17 maart 2008 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 29 augustus 2001.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld CRvB 21 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202) is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
5.3.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd bestaat geen reden anders te oordelen dan de rechtbank in aangevallen uitspraak 2 heeft gedaan en de door de rechtbank gegeven overwegingen niet te onderschrijven. Er is geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De bezwaarverzekeringsarts heeft er terecht op gewezen dat alle door appellant overgelegde medische gegevens betrekking hebben op een aantal jaren na 2000/2001. Eerst vanaf 2007 vinden er onderzoeken plaats in verband met klachten die mogelijk verband houden met een een vergiftiging door zware metalen, terwijl bovendien in 2008 door de internist S. Munoz geen afwijkingen zijn gevonden.
5.4.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot zijn stelling dat de hoorplicht is geschonden - wat daar verder van zij - kan niet tot een ander oordeel leiden.
6.
Uit hetgeen hiervoor onder 5.1 tot en met 5.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Aangevallen uitspraak 2 dient derhalve te worden bevestigd.
Met betrekking tot aangevallen uitspraak 1.
7.
Gelet op het hiervoor gegeven oordeel met betrekking tot aangevallen uitspraak 2 slaagt het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 evenmin. Appellant was immers niet meer verzekerd. Ook deze uitspraak dient te worden bevestigd.
8.
Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.S. van der Kolk en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) H.J. Dekker

HD