ECLI:NL:CRVB:2014:3248
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand in het kader van gezinshereniging
In deze zaak heeft appellante op 13 juli 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor kosten van rechtsbijstand. Deze kosten waren gemaakt in het kader van vreemdelingenrechtelijke procedures met betrekking tot gezinshereniging met haar kinderen. Het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft de aanvraag op 19 september 2012 afgewezen, en dit besluit werd later in een bestreden besluit op 3 december 2012 gehandhaafd. Het college stelde dat de kosten meer dan twee maanden vóór de aanvraag waren gemaakt, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden.
De rechtbank Midden-Nederland heeft in haar uitspraak van 5 augustus 2013 het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellante ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren. Volgens appellante was het pas na de afwijzing van haar aanvragen tot gezinshereniging duidelijk dat er kosten gemaakt moesten worden en hoe hoog deze zouden zijn.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 7 oktober 2014 geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde dat volgens vaste rechtspraak van de Raad in beginsel geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor kosten die zijn opgekomen voor de datum van de aanvraag. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek van appellante om schadevergoeding werd afgewezen.