ECLI:NL:CRVB:2014:3248

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
13-5150 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft appellante op 13 juli 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor kosten van rechtsbijstand. Deze kosten waren gemaakt in het kader van vreemdelingenrechtelijke procedures met betrekking tot gezinshereniging met haar kinderen. Het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft de aanvraag op 19 september 2012 afgewezen, en dit besluit werd later in een bestreden besluit op 3 december 2012 gehandhaafd. Het college stelde dat de kosten meer dan twee maanden vóór de aanvraag waren gemaakt, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden.

De rechtbank Midden-Nederland heeft in haar uitspraak van 5 augustus 2013 het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellante ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren. Volgens appellante was het pas na de afwijzing van haar aanvragen tot gezinshereniging duidelijk dat er kosten gemaakt moesten worden en hoe hoog deze zouden zijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 7 oktober 2014 geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde dat volgens vaste rechtspraak van de Raad in beginsel geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor kosten die zijn opgekomen voor de datum van de aanvraag. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek van appellante om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

13/5150 WWB
Datum uitspraak: 7 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 augustus 2013, 13/302 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Ross, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 26 augustus 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 13 juli 2012 een aanvraag ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend om bijzondere bijstand in de kosten van rechtsbijstand. Dit betrof de eigen bijdragen van verleende rechtsbijstand inzake vreemdelingenrechtelijke procedures met betrekking tot beoogde gezinshereniging met haar kinderen, ten bedrage van vijf keer een bedrag van € 75,-.
1.2.
Bij besluit van 19 september 2012 heeft het college die aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 3 december 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 september 2012 ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat toepassing van het gemeentelijk beleid, zoals vervat in de
Richtlijn B0 62, leidt tot de conclusie dat appellante niet voor de gevraagde bijzondere bijstand in aanmerking komt, nu de kosten meer dan twee maanden vóór de datum van aanvraag zijn gemaakt.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep nog van belang, overwogen dat het college ten onrechte de aanvraag uitsluitend heeft getoetst aan het onder 1.3 genoemde beleid en niet ook aan de artikelen 43 en 44 van de WWB. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat van bijzondere omstandigheden geen sprake is.
3.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Het kon appellante immers pas duidelijk zijn dat er kosten gemaakt moesten worden en hoe hoog die kosten waren nadat een afwijzende beslissing was genomen op haar aanvragen tot gezinshereniging. Pas op dat moment kon de procedure voor gefinancierde rechtsbijstand in gang worden gezet en kon bepaald worden hoe hoog haar eigen bijdrage zou zijn.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875) vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de WWB voort dat in beginsel geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.
De bij de aanvraag gevoegde, aan appellante gerichte declaraties ter zake van de eigen bijdrage, dateren van 14 november 2011. Daargelaten nog dat voordat de advocaat appellante de rekeningen had gepresenteerd die kosten al waren opgekomen, wist appellante dat er kosten moesten worden gemaakt. Appellante heeft eerst op 13 juli 2012 een aanvraag ingediend. Appellante heeft niet toegelicht waarom niettemin geoordeeld zou moeten worden dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld onder 4.1. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, in stand dient te blijven.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
6.
Omdat het hoger beroep niet slaagt, volgt uit artikel 8:73, eerste lid, van de Awb dat veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk is, zodat het verzoek van appellante daartoe wordt afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en A.M. Overbeeke en
C.H. Rombouts als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) O.P.L. Hovens

HD