ECLI:NL:CRVB:2014:3726

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
13 november 2014
Zaaknummer
13-5299 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstandsverlening wegens gezamenlijke huishouding en schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking, herziening en terugvordering van bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan twee betrokkenen, die in een gezamenlijke huishouding zouden hebben geleefd zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Betrokkene 1 ontving bijstand als alleenstaande ouder, terwijl betrokkene 2 bijstand ontving als alleenstaande. De Raad heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was dat de betrokkenen in de relevante periodes gezamenlijk hoofdverblijf hadden op het uitkeringsadres, ondanks dat zij op verschillende adressen stonden ingeschreven. Dit werd onderbouwd door verklaringen van betrokkenen, getuigen en bevindingen van de sociale recherche. De rechtbank had eerder geoordeeld dat niet aannemelijk was dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, maar de Raad kwam tot de conclusie dat de onderzoeksgegevens een toereikende grondslag boden voor het oordeel dat de betrokkenen wel degelijk samenwoonden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde de beroepen van de betrokkenen tegen de besluiten van het college ongegrond. De Raad oordeelde dat de intrekking en herziening van de bijstandsverlening terecht waren, evenals de terugvordering van ten onrechte betaalde bijstand.

Uitspraak

13/5299 WWB, 13/5300 WWB
Datum uitspraak: 11 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 augustus 2013, 13/1278 en 13/1281 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (appellant)
[Betrokkene 1] (betrokkene 1) en [Betrokkene 2] (betrokkene 2) te [woonplaats 1]
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Andel. Voor betrokkenen is verschenen
mr. De Kaste.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene 1 ontving vanaf 8 juni 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Betrokkene 2 ontving van 25 november 2008 tot 1 januari 2009, van 24 april 2010 tot 29 augustus 2011 en vervolgens vanaf
13 oktober 2011 eveneens bijstand op grond van de WWB naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Betrokkene 1 stond in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) van de gemeente Rotterdam sinds 30 augustus 2005 ingeschreven op het adres [Adres A.] te [woonplaats 1](uitkeringsadres). Betrokkene 2 stond sinds 30 mei 1999 in de GBA ingeschreven op het adres[Adres B.] te [woonplaats 2], waar ook zijn moeder stond ingeschreven. Uit de relatie van betrokkenen is op 20 oktober 2005 een zoon,
[naam zoon], geboren.
1.3.
Naar aanleiding van een melding op 23 augustus 2011 dat betrokkene 2 staat ingeschreven op de[Adres B.], maar in werkelijkheid woont op het uitkeringsadres, heeft de Afdeling Bijzondere Onderzoeken van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam (afdeling BO) een vooronderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkenen verleende bijstand. In dat kader heeft de afdeling BO dossieronderzoek gedaan, het internet geraadpleegd en diverse instanties om inlichtingen verzocht. De onderzoeksbevindingen, die zijn neergelegd in een rapport van 26 januari 2012, vormden aanleiding tot het instellen van een vervolgonderzoek. Daartoe heeft de afdeling BO buurtbewoners in de omgeving van het uitkeringsadres als getuigen gehoord en op 23 februari 2012 een huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres. Verder heeft de afdeling BO betrokkenen op 27 maart 2012 verhoord en gegevens opgevraagd bij de Politie Rotterdam Rijnmond. De bevindingen van het vervolgonderzoek zijn neergelegd in een rapport van
5 juni 2012.
1.4.
De resultaten van het onderzoek zijn voor appellant aanleiding geweest om bij afzonderlijke besluiten van 15 mei 2012 (primair besluit 1 en 2) de bijstand van betrokkenen met ingang van 1 mei 2012 in te trekken. Bij afzonderlijke besluiten van 28 juni 2012 (primair besluit 3 en 4) heeft appellant de bijstand van betrokkene 1 over de periode van 25 november 2008 tot en met 23 april 2010 en over de periode van 29 augustus 2011 tot en met 12 oktober 2011 en de bijstand van betrokkene 2 over de periode van 25 november 2008 tot en met
31 december 2008 herzien (léés: ingetrokken), de bijstand van betrokkenen over de periode van 24 april 2010 tot en met 28 augustus 2011 en over de periode 13 oktober 2011 tot en met 30 april 2012 herzien naar de norm voor gehuwden en de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand van betrokkenen teruggevorderd. Daarbij zijn betrokkenen over en weer aansprakelijk gesteld voor de terugvordering. Aan deze besluiten heeft appellant ten grondslag gelegd dat betrokkenen in de in geding zijnde periodes hun gezamenlijk hoofdverblijf hadden op het uitkeringsadres. Omdat uit hun relatie een kind is geboren, is sprake van een gezamenlijke huishouding. Betrokkenen hadden om die reden geen recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande (ouder). Betrokkenen hebben dit in strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichting niet doorgegeven aan appellant.
1.5.
Bij afzonderlijke besluiten van 17 januari 2013 (bestreden besluit 1 en 2) heeft appellant de bezwaren van betrokkenen tegen de primaire besluiten 1 tot en met 4 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van betrokkenen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en de primaire besluiten 1 tot en met 4 herroepen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat betrokkenen in de betreffende tijdvakken gezamenlijk hoofdverblijf hebben gehad op het uitkeringsadres.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat de onderzoeksgegevens een toereikende grondslag bieden voor het standpunt van appellant dat betrokkenen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat uit de relatie van betrokkenen een kind is geboren, zodat voor het antwoord op de vraag of betrokkenen in de te beoordelen periodes een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, gelet op het bepaalde in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de WWB, uitsluitend van belang is of zij in deze periode hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning.
4.2.
Het antwoord op de vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden. Het aanhouden van afzonderlijke woonadressen hoeft niet aan het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning in de weg te staan. In dat geval zal aannemelijk moeten zijn dat desondanks een feitelijke situatie van samenwoning bestaat doordat slechts een van beide ter beschikking staande woningen wordt gebruikt, dan wel doordat op een andere wijze zodanig gebruik van de woningen wordt gemaakt dat in feite van samenwonen moet worden gesproken.
4.3.
De Raad is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de onderzoeksbevindingen, in onderlinge samenhang bezien, een toereikende feitelijke grondslag bieden voor het oordeel dat betrokkenen in de te beoordelen periodes gezamenlijk hoofdverblijf hebben gehad op het uitkeringsadres en dus een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd.
4.4.
Daartoe is in de eerste plaats van belang de verklaring die betrokkene 1 tegenover de afdeling BO heeft afgelegd. Zij heeft op 27 maart 2012 onder meer verklaard dat betrokkene 2 bijna iedere dag bij haar is en ongeveer twee nachten per week bij haar slaapt en dat hij heel vaak op de internetsite Marktplaats.nl bezig is vanaf haar adres. Ook heeft zij verklaard dat betrokkene 2 een eigen sleutel van haar woning heeft.
4.5.
Naast de verklaring van betrokkene 1 komt betekenis toe aan de bevindingen van het huisbezoek van 23 februari 2012 op het uitkeringsadres. De sociaal rechercheurs van de afdeling BO hebben op dat adres op verschillende plaatsen administratieve bescheiden, medicijnen, een inhalatiepomp en kleding van betrokkene 2 aangetroffen. In de badkamer hebben zij herenscheerschuim aangetroffen en in het tuinhuis lagen vier pakketten yoghurtdrank met daarop een pakbon waarop de naam van betrokkene 2, het adres[Adres B.]
en de datum 26 oktober 2011 waren vermeld. Verder is van belang dat uit een aanzienlijk aantal van de door de Regiopolitie Rotterdam Rijnmond opgemaakte registraties van meldingen van incidenten rond het uitkeringsadres in de periode van november 2007 tot en met december 2011, blijkt dat betrokkene 2 op het uitkeringsadres aanwezig was. Bij het merendeel van die registraties heeft betrokkene 2 bovendien opgegeven bewoner van het uitkeringsadres te zijn.
4.6.
De onder 4.4 en 4.5 weergegeven verklaringen en bevindingen worden ondersteund door de verklaringen van twee buurtbewoners, die in de periodes hier van belang in de woning op nummer 58, respectievelijk in de woning recht tegenover de achterzijde van het uitkeringsadres woonden en door de verklaring van een voormalig buurtbewoonster die op nummer 52 woonde. Al deze getuigen hebben eenduidig en met vermelding van concrete details verklaard dat betrokkenen al ten minste vier jaren als een gezin op het uitkeringsadres wonen. De bewoonster van nummer 52 heeft meer in het bijzonder nog verklaard dat betrokkene 2 wel eens bij haar over de vloer kwam, maar dat zij daarna last van hem kreeg. Zij heeft een aantal keer de politie gebeld wegens door betrokkene 2 veroorzaakte overlast. De overlast werd op een gegeven moment zo erg dat zij mede om die reden heeft besloten te verhuizen. Verder heeft de voormalig buurtagent [naam agent] ([naam agent]) een verklaring afgelegd. [naam agent] is tot april 2011 enkele jaren werkzaam geweest in de wijk waarin het uitkeringsadres gelegen is. Om die reden was hij bekend in de wijk en wist hij wat er speelde. Uit zijn verklaring komt naar voren dat betrokkene 2 heel zichtbaar was in de straat, hij hem heel vaak de deur zag uitlopen van het uitkeringsadres, en dat ook de auto van betrokkene 2 daar dag en nacht voor de deur stond geparkeerd.
4.7.
De Raad ziet in de in bezwaar door betrokkenen overgelegde verklaringen van de moeder van betrokkene 2, van meerdere buurtbewoners van de[Adres B.] en van een buurtbewoner van het uitkeringsadres geen aanleiding om tot een ander dan het in 4.3 gegeven oordeel te komen. Ditzelfde geldt voor de door betrokkenen ingeroepen omstandigheid dat tijdens waarnemingen in de periode van 24 februari 2012 tot en met 6 maart 2012 bij het merendeel van de waarnemingen de auto van betrokkene 2 werd aangetroffen in de directe omgeving van de[Adres B.]. Op grond van die waarnemingen en de door betrokkenen overgelegde verklaringen kan weliswaar worden aangenomen dat betrokkene 2 ook regelmatig op het adres[Adres B.] is geweest, maar dat brengt niet mee dat hij zijn hoofdverblijf niet heeft gehad op het uitkeringsadres.
4.8.
Uit 4.4 tot en met 4.7 volgt dat betrokkenen in de betreffende periodes een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Betrokkenen hebben in strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichting daarvan geen melding gemaakt aan appellant. Aangezien zij in deze periodes niet als zelfstandig subject recht op bijstand hadden, was appellant bevoegd de bijstand van betrokkenen over de te beoordelen periodes in te trekken en te herzien. Met het voorgaande is tevens gegeven dat appellant bevoegd was de kosten van ten onrechte betaalde bijstand van betrokkenen (mede) terug te vorderen.
4.9.
Dit betekent dat het hoger beroep slaagt, de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond moeten worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 17 januari 2013 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en Y.J. Klik en
A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J.T.P. Pot
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoger Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.

HD