ECLI:NL:CRVB:2014:3726
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en herziening van bijstandsverlening wegens gezamenlijke huishouding en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking, herziening en terugvordering van bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan twee betrokkenen, die in een gezamenlijke huishouding zouden hebben geleefd zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Betrokkene 1 ontving bijstand als alleenstaande ouder, terwijl betrokkene 2 bijstand ontving als alleenstaande. De Raad heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was dat de betrokkenen in de relevante periodes gezamenlijk hoofdverblijf hadden op het uitkeringsadres, ondanks dat zij op verschillende adressen stonden ingeschreven. Dit werd onderbouwd door verklaringen van betrokkenen, getuigen en bevindingen van de sociale recherche. De rechtbank had eerder geoordeeld dat niet aannemelijk was dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, maar de Raad kwam tot de conclusie dat de onderzoeksgegevens een toereikende grondslag boden voor het oordeel dat de betrokkenen wel degelijk samenwoonden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde de beroepen van de betrokkenen tegen de besluiten van het college ongegrond. De Raad oordeelde dat de intrekking en herziening van de bijstandsverlening terecht waren, evenals de terugvordering van ten onrechte betaalde bijstand.