ECLI:NL:CRVB:2014:3727
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand van betrokkene, die sinds 1 augustus 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking was gebaseerd op het feit dat betrokkene een gezamenlijke huishouding voerde met zijn nicht, zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De rechtbank Amsterdam had eerder de bestreden besluiten van het college vernietigd, omdat de onderzoeksresultaten onvoldoende bewijs zouden leveren voor de conclusie dat er sprake was van wederzijdse zorg tussen betrokkene en zijn nicht.
De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen wel degelijk voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat betrokkene en zijn nicht een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene en zijn nicht hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van wederzijdse zorg, zoals blijkt uit hun verklaringen en de wijze waarop zij hun huishouding organiseerden. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 26 september 2013 ongegrond verklaard.
De Raad concludeert dat betrokkene in strijd heeft gehandeld met zijn inlichtingenverplichting door de gezamenlijke huishouding niet te melden, waardoor hij ten onrechte bijstand heeft ontvangen. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in de communicatie met de sociale diensten en de gevolgen van het niet naleven van de inlichtingenverplichting.